Buiten de in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten aan Botticelli toegeschreven 'Nood Gods' vindt men in de Belgische verzamelingen van deze geniale Florentijn geen enkel werk. Het onderhavig paneel, dat vroeger in de Keulse verzameling Bourgeois voorkwam en dat in 1964 door Pierre Bautier aan het Brusselse museum werd geschonken, wordt meestal niet als een origineel beschouwd. Het is een goede en bijna volledig overeenstemmende repliek van een schilderij uit het Poldi-Pezzoli Museum te Milaan, waarvan de authenticiteit minder betwist wordt en dat men meestal vereenzelvigt met een door Vasari vermelde 'Nood Gods' in de kerk van Santa Maria Maggiore te Florence. Beide werken hebben niet alleen geleid tot meningsverschillen aangaande de originaliteit maar ook in verband met de tijd van ontstaan. In het algemeen dateert men de Milanese 'Nood Gods' tussen 1493 en 1497. Het Brusselse paneel zou dan wat later, misschien door een leerling, zijn uitgevoerd. Ter staving van de mening dat het Brusselse exemplaar een atelierrepliek zou zijn wordt meestal aangevoerd dat de schouders van Maria Magdalena, bedekt in het Milanese werk, op een onverantwoorde manier werden ontbloot in het Brusselse schilderij. Andere wijzigingen en vereenvoudigingen schijnen eveneens op een zwakkere uitvoering te duiden. Een tweede versie van hetzelfde onderwerp, die bewaard wordt in de Alte Pinakothek van München en die in dezelfde tijd ontstond, werd, in tegenstelling tot de zich in Brussel en in Milaan bevindende schilderijen, niet in de hoogte maar in de breedte uitgewerkt. Ook dit schilderij, dat in de 19de eeuw een nogal ingrijpende restauratie heeft ondergaan, werd vroeger, en wel ten onrechte, als niet van de hand van Botticelli beschouwd. Uit dit alles blijkt welke moeilijkheden zich voordoen bij de vraag naar de oorspronkelijkheid van deze dan toch late Botticelli-werken. Het hier besproken paneel vertoont ten overstaan van zijn Milanees model slechts geringe kwaliteitsverschillen. Stilistisch gezien bezit het nochtans alle eigenschappen die Botticelli's œuvre karakteriseren.
Een oppervlakkige beschouwing van de schikking van deze 'Nood Gods' voor het open graf wijst reeds op een meer dan gewoon talent. In een streng gesloten groep worden de personages zo opgesteld dat bijna alle hoofden samenkomen. Alleen Maria Magdalena vormt hier een uitzondering. Op een ingewikkelde wijze worden de lichamen van Christus, zijn moeder, Johannes en een van de twee heilige vrouwen met elkaar verstrengeld. Het als uit marmer gehouwen lichaam van de verlosser rust op de schoot van de zittende Maria. Deze echter is in bezwijming gevallen en steunt met het hoofd tegen de rechterschouder van Johannes, die diep ge- troffen en ontroerd de linkerhand legt op het in leed verzonken gelaat van Maria. De rechterarm van Johannes rust op die van Maria waardoor beide ledematen zich in een sierlijke lijn verlengen. De linkerarm van de moeder Gods ligt dan weer over de schouder van de rechts zich over Christus buigende heilige vrouw, die, vertederd, voorzichtig en op een ongewone, bijna ceremoniële wijze, het hoofd van Christus in beide handen houdt. Dit uiterst gecompliceerde motief van de zich in het zware leed fysisch ondersteunende personages verglijdt naar en grondeloze verering wanneer Maria-Magdalena Jezus' voeten met troosteloze liefde omarmt. Alleen twee personages staan min of meer los van deze rond het lichaam van Christus gebouwde groep die even plastisch werkt als een krachtig opgezet beeldhouwwerk. Het zijn de nogal melodramatisch ten hemel blikkende Jozef van Arima-thea, die met theatraal gebaar de passiewerktuigen toont, en de Giottesk aandoende heilige vrouw rechts van Johannes, die zich met haar gewaad bedekt, waardoor de fel sprekende handen uiterst suggestief voor het verborgen gelaat komen te liggen.