Indien men de portretten buiten beschouwing laat, mag men zeggen dat de schilderkunst van de Vlaamse Primitieven zich haast uitsluitend aan religieuze onderwerpen gehouden heeft. De zestiende eeuw heeft hierin een gevoelige verandering gebracht. Eensdeels heeft de interesse van de tijd voor de Grieks-Romeinse Oudheid geleid tot het overnemen van mythologische en allegorische voorstellingen, zoals die in Italië al in de vijftiende eeuw in trek gekomen waren. Anderzijds hebben zich uit de religieuze altaarstukken een aantal vertakkingen afgescheiden, die een zelfstandig leven zijn gaan kennen. Hieronder zijn de belangrijkste het landschap, het stilleven, later nog het bloemstuk, het architectuurschilderij, de marine, en zo meer. Die onderwerpen zaten al in de vroegere religieuze schilderijen, waar men ook een landschap of een stilleven voorgesteld kon zien, maar dan steeds ondergeschikt aan het godsdienstige thema.
In de 16de eeuw komen zij los te staan en worden zij om hun eigen artistieke waarde beoefend. Die verscheidenheid van onderwerpen leidde vanzelf tot een specialisatie van de schilders, die op haar beurt, vooral in de zeventiende eeuw, tot gevolg had dat meerdere schilders elk op hun terrein zijn gaan samenwerken bij het vervaardigen van een schilderij. De ene schilderde het landschap, een tweede de architectuur, een derde de figuren.
Een goed voorbeeld van een vroeg stadium in de vrijmaking van het stilleven is te vinden in 'De keukenmeid' van Pieter Aertsen. Het schilderij toont de indrukwekkende figuur van een vrouw die in haar keuken voor de stenen schouw staat. Zij kijkt zelfbewust, zelfs wat uitdagend of verwijtend, de kamer in. Voor haar staat op een driepikkeltje een mand met groene kolen en een kip, met ernaast enkele pastinaken. In de linkerhand houdt zij een schuimspaan, en in de rechter een groot braadspit waaraan een kip, een eend en een schapebout gestoken zijn. Achter haar rug ziet men voor een groen gordijn een tafeltje waarop een aarden kruik met een tinnen deksel staat.