Omstreeks 1200 stichtte de graaf van Vlaanderen, Boudewijn IX, in de boomgaard van zijn kasteeldomein te Kortrijk een kapittelkerk ter ere van O.-L.-Vrouw. Naast die kerk liet een verre nakomeling, graaf Lodewijk van Male, een kapel ter ere van de H. Katharina oprichten. Met het bouwen - in eenvoudige regionale stijl - werd omstreeks 1370 begonnen; na een korte onderbreking echter, werd de kapel in 1373-1374 in rijkere Brabantse gotiek voltooid. In deze kapel wilde graaf Lodewijk van Male later begraven worden; in dat verband gaf de graaf in 1374 een acte uit waarin de inkomsten voor de liturgische bediening en het onderhoud van zijn grafkapel bepaald werden.
De Katharinakapel werd rijkelijk versierd: in de hoge nissen die aan de onderkant de muren bekleden, schilderde Jan van der Asselt de portretten van graven en gravinnen van Vlaanderen en in de zwikvullingen werden gebeeldhouwde reliëfs aangebracht. In 1374 bestelde Lodewijk van Male zijn grafmonument bij de beeldhouwer A. Beauneveu uit Valencijn. Dit graf is echter nooit voltooid geworden, en evenmin heeft de graaf zijn laatste rustplaats gekregen in zijn zo kunstig opgebouwde kapel. Inderdaad, volgens de wens uitgedrukt in zijn laatste testament, opgesteld op 29 januari 1384, één dag voor zijn overlijden, werd de graaf in de collegiale Sint-Pieterskerk te Rijsel begraven. In de grafelijke grafkapel, toegewijd aan de H. Katharina, hoorde natuurlijk ook een beeld van de populaire heilige te staan. Lodewijk van Male heeft inderdaad een beeld van de heilige voor zijn kapel laten vervaardigen; het werd echter eerst twee jaar na zijn dood, in 1386 uit het kasteel van Rijsel aan het kapittel van de Kortrijkse O.-L.-Vrouwekerk overgemaakt ('... une ymage de piere d'alebastre de Sainte Kathérine laquelle feu de haute mémoire monsieur Loys conte de Flandres, duc de Brabant, en son vivant fist faire pour estre assise en sa capielle qu'il fonda tenant a nostredite eglise en l'honneur de madame Sainte Kathérine...').
Geen eigentijdse bronnen lichten ons in over de beeldhouwer van het beeld. Maar aangezien we weten dat A. Beauneveu de opdracht had het grafmonument van Lodewijk van Male te maken en dat een inventaris uit 1388 in het reeds genoemde kasteel van Rijsel vermeldde: twee grote albasten beelden, zes profetenbeelden en gereedschap van het atelier van de grafelijke tombe, en dat anderzijds het Katharinabeeld nog in 1386 in dit kasteel bewaard werd, klinkt het niet onwaarschijnlijk te veronderstellen dat Beauneveu een werkplaats had in het kasteel te Rijsel en daar aan het grafmonument en het beeld gearbeid heeft.