Het zal misschien de bewonderaars van sommige door Jordaens met zware, murwe pasta geschilderde doeken verwonderen dat hij, bij zijn opname tot Meester van het Sint-Lucasgilde te Antwerpen in 1615, wordt vermeld als waterschilder. Waterschilder of waterververschilder, doekschilder, of nog waterdoekschilder zijn termen waarmede men de gespecialiseerde kunstenaars aanduidde die zich hadden toegelegd op het schilderen met waterverf van grote doeken bestemd om wanden te versieren.
De schilderijen in waterverf op doek - soms ook, maar eerder uitzonderlijk op papier - vervingen op economische wijze de echte geweven tapijten, alsmede het Cordobaans leder waarvan de prijs zeer hoog was. Zij waren over het algemeen uitgevoerd door tweederangsmeesters die zich op deze kunsttak hadden toegelegd. Jordaens was niet de enige die zich te Antwerpen als waterschilder had laten inschrijven, hoewel het aantal van deze specialisten relatief gezien, eerder gering was, zodat men mag aannemen dat die tak van de kunstbedrijvigheid in de Scheldestad niet zeer ontwikkeld was. Het groot centrum van de waterverfschildering was het nabijgelegen Mechelen. De schilders, die waterverf gebruikten, waren er in de 16de eeuw en ook nog, hoewel in mindere mate, in de 17de eeuw buitengewoon talrijk. Karei van Mander schrijft in zijn 'Schilder-boeck' dat er omstreeks het midden van de 16de eeuw in niet minder dan honderdvijftig werkplaatsen met dat medium werd gewerkt. Dat deze bloei voortduurde wordt bewezen door het feit dat in de eerste helft van de 17de eeuw de grote Antwerpse kunsthandelaars zich te Mechelen in waterverfdoeken bevoorraadden om ze naar het buitenland uit te voeren. Zo is bekend dat bijvoorbeeld de grote firma van de Forchoudts dergelijke waar naar Spanje, Portugal en vooral naar Wenen stuurde, waar zij bijhuizen bezat.
Gezien in dit licht zal het niet meer ongewoon lijken dat Jordaens werd opgeleid tot waterverfschilder. Er bestond immers een ruime markt voor de produkten van dit ambacht. Daarbij komt nog dat zijn vader, die handel dreef in lijnwaad - en aldus de grondstof leverde aan de doekschilders en de mogelijkheden van hun afzet kende - hem waarschijnlijk zal aangespoord hebben zich in dat vak te bekwamen. Er dient dus rekening mee te worden gehouden dat Jordaens in zijn vroegste periode waterverfdoeken moet hebben geschilderd, zulks niettegen-staande er tot heden geen enkel van werd teruggevonden. Van het enorm aantal waterverfdoeken te Mechelen en te Antwerpen vervaardigd, kan men er thans trouwens nog slechts zeer weinig aanwijzen: ze zijn om zo te zeggen in hun totaliteit, ingevolge hun broosheid, aan de tijd ten prooi gevallen.
Jordaens, die tegelijkertijd met olieverf schilderde, ontpopte zich weldra als een kunstenaar van eerste rang en zoals normaal te verwachten liet hij, gezien zijn succes, het schilderen met waterverf op doek varen voor een meer winstgevende bedrijvigheid. Van dan af zal hij, naast het schilderen met olieverf, ook kartons ontwerpen voor echte, geweven tapijten.
Het debuut van Jordaens als waterschilder heeft sterk zijn later werk gemerkt. Zijn leven lang zal hij, in zekere opzichten, een voorkeur behouden voor het schilderen met een materie waarvan de kleurpigmenten water als drager hebben, met name waterverf en dekverf (of gouache). Bijvoorbeeld in plaats van zoals Rubens zijn ideeën voor een compositie vast te leggen in een olieverfschets op paneel, zal Jordaens zulks doen met water- en dekverf op papier.