Het schilderij van Edgard Tytgat dat wij behandelen, en dat tijdelijk tentoongesteld is in het Groeninge-museum te Brugge, telt drie taferelen binnen één decor van strand en zee. Op de voorgrond worden jonge vrouwen van alles beroofd, op vreemde wijze met linten gekneveld en neergelegd in een open bootje. Een geharnast ruiter geeft bevelen. Dieper in zee worden de gevangenen aan boord gehesen van een schip met gereefde zeilen, om te worden overgebracht naar een hoge rots van waarop zij in het water worden gestort. Vóór het eiland van de terechtstelling is een eenzame figuur in de golven begonnen met de bevrijding van het eerste slachtoffer.
Tytgat heeft dit werk geschilderd in 1950. Hij gaf het als titel 'De verovering van Troje'. De tragische lotgevallen van die stad zijn ons uit tal van bronnen bekend. De Grieken ondernamen daarheen een strafexpeditie om de door Paris geschaakte Helena terug te halen. De strijd zou tien jaar hebben geduurd. Troje viel in handen van de belegeraars dank zij de list met het houten paard. Het garnizoen werd uitgeroeid. De overwinnaars voerden de vrouwen en de kostbaarheden mee als oorlogsbuit.
Het schilderij van Tytgat is natuurlijk een werkstuk van de verbeelding, niet van geschiedschrijving. Het bizar offerritueel dat hij in geuren en kleuren verhaalt, is haast even duister als het kluwen van de Griekse sagenwereld dat hem inspireert. In de 'Hecabe' van Euripides eist de schim van de gesneuvelde Achilleus de mooie Polyxene, dochter van koning Priamos, op als mensenoffer. Pas daarna zal de oostenwind de Griekse zeilen huiswaarts blazen.
In 'De Trojaanse vrouwen' laat dezelfde dramaturg de vrouwen en meisjes uit de gevallen stad wegslepen als weerloze buit. Ook Homeros en Vergilius komen geen woorden te kort om de euveldaden na de zege te beschrijven. Uit het verhaal dat de leugenachtige Calchas ten beste geeft in het tweede boek van de 'Aeneis' kennen wij overigens het gebruik dat menselijke offeranden met linten werden getooid.
Het lijkt in dit geval evenwel niet nodig de invasie van Klein-Azië door de Achaiers, de economische en andere beweegredenen van hun krijgstocht of de elleboogstoom der goden tekstueel te doorgronden.
Het schilderij dààrom met gefronste wenkbrauwen benaderen zou op het gezicht van de artiest voorzeker een monkel van binnenpret hebben gelegd.