De intense expressionistische drang van Minne geeft aan die zielige boeteling nochtans een indruk van ongebreidelde kracht en brandend innerlijk leven. Roerloos, als uit een rots gehouwen, schijnt St. Jan reeds eeuwen neergeknield. Zijn hoofd, dat veel te groot is voor zijn lichaam, steunt zwaar voorover op twee ruwe dopershanden. De magere en gespierde armen zijn vast tegen elkaar aangedrukt als in een gebaar van wanhoop.
Weelderig haar omringt een grof en hoekig gezicht, vol kuilen en scherpe voren, het gelaat van een mens uit de woestijn. Het majestatisch hoog voorhoofd is doorgroefd met vele dikke rimpels, donker van gedachten. De strakke blik schijnt niets te zien. En toch voelt men dat die wijd opengesperde ogen veel meer zien dan om 't even wie onder ons ooit zal ontwaren.
De uitdrukking van eindeloos ingespannen denken contrasteert zo scherp met de hulploze eenzaamheid van dit mensenlichaam, dat wij als 't ware zelf de druk ondergaan van de eeuwigheidsoverwegingen die St. Jans gemoed beroeren.
Op zijn gelaat staan de onmacht en de fataliteit tegenover het mysterie pijnlijk scherp en met feilloze zekerheid uitgebeeld. De enigszins ruwe techniek van dit arduinen blok en het ascetisme van George Minne hebben St. Jan-Baptist opgevoerd tot een hoogtepunt van vormgeving. De uiterst gevoelige verbeelding van de beeldhouwer heeft immers in dit zware stuk materie zoveel energie geconcentreerd, met zoveel ingetoomde vitaliteit, dat naar mijn mening dit werk niet als symbolistisch kan bestempeld worden, maar wel als een zuiver voorbeeld van onbedwongen expressieve kracht.
Ik heb reeds gezegd dat George Minne in geen enkele periode kan ondergebracht worden. De geknielde figuur van Johannes de Doper illustreert dat zeer goed : de mystiek die ervan uitgaat is nooit het kenmerk geweest van een bepaalde periode, echter wel het privilege van enkele kunstenaars uit alle tijden, die erin slaagden het diepste dat ze in zich hadden tot uiting te brengen.
In 1895, toen dit werk gemaakt werd, kon niemand vermoeden welke eindeloze ellende onze tijd zou overhoop zetten. In het koortsachtig tumult uit het begin van onze eeuw bleef Minne met dezelfde vurigheid tekenen en beeldhouwen, 'vergeten in een dorpje in Vlaanderen', nl. te St.-Martens-Latem. Enkele jaren later vinden wij daar naast Minne een groep jonge kunstenaars zoals Binus van den Abeele, Valerius de Saedeleer, Karel en Gustaaf Van de Woestijne, en later Servaes, Permeke, Van den Berghe, Gust De Smet e.a. Wat men de 'Latemse School' heeft geheten was in feite alleen een groep vrienden, kunstenaars en kunstliefhebbers, die te Latem kalmte en natuurschoon hadden gevonden.
Tijdens de eerste wereldoorlog verbleef Minne in Wales (Engeland). Het waren jaren van voortdurende kwelling en angst om zijn zonen aan het IJzerfront.
Honderden tekeningen, steeds 'Moeder en Kind', getuigen van de diepe indruk die de oorlog op hem maakte. Terug te St-Martens-Latem gevestigd, werd zijn kunst steeds voller, harmonischer. Hij bleef nochtans die sereniteit en soberheid van stijl behouden die zijn werk zo scherp zouden kenmerken. De tweede wereldoorlog was voor zijn verfijnde geest een brutale slag. Zijn werklust en gezondheid leden er hard onder, zodat veel figuren onvoltooid gebleven waren toen hij op 18 februari 1941 overleed.
George Minne blijft een kunstenaar wiens werk ons meer zal aangrijpen naarmate wij beter aanvoelen hoe volledig het evenwicht is tussen de zuivere inspiratie en de krachtige plastische uitbeelding ervan.