In de reeks 'Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen' is dit de eerste gelegenheid tot kennismaking met de Afrikaanse kunst. Nu is de cultuurhistorische achtergrond van die kunst zo verschillend van degene waarmede wij in Europa zijn grootgebracht, dat het ons geboden lijkt vooraf enkele gegevens van meer algemene aard te verstrekken, teneinde zoveel mogelijk begripsverwarring te voorkomen.
Loeba-Hemba, Kongo – Voorouderbeeld
Om te beginnen zij dan onderstreept dat 'Afrikaanse kunst' hier in enge betekenis dient verstaan te worden : met name uitsluitend de inheemse kunst van de Soedan- en de Bantoe-negervolken, of zoals ook wel eens gezegd wordt : van Neger-Afrika, of Zwart-Afrika.
Vervolgens moet nadrukkelijk gewezen worden op het feit dat de Afrikaanse kunst in hoofdzaak een dienende gemeenschapskunst is, die aldus heel wat individuele aspecten qua auteur en inhoud ontbeert, wat voor ons eerder ongewoon is. De enkele gevallen waar men in Neger-Afrika 'kunst om de kunst' meent te kunnen aanwijzen, blijven vooralsnog uitzonderlijk en alleenstaand. Het bestaansmotief van de Afrikaanse kunst ligt voor het grootste deel in gemeenschappelijke voorouderverering, ziektebezwering, jeugdinwijdingsritueel, jachtmagie, enz.
Een ander voor onze Europese begrippen ongewoon aspect van de Afrikaanse kunst is, dat men haar niet kan onderscheiden in stijlperiodes. In de plaats daarvan kan wel een indeling gemaakt worden in stijlgebieden, die vrijwel overeenkomen met de woongebieden van de stammen, zelfs van substammen.
Logisch gevolg van de zoëven - omwille van de beperkte ruimte al te bondig - geschetste situatie is : eendeels de anonimiteit van het kunstwerk, anderdeels het relatief tijdloze. Slechts van een uiterst klein gedeelte van de in openbare en particuliere verzamelingen aanwezige Afrikaanse kunstwerken is de auteur bekend, wat meestal te danken is aan het feit dat zij verzameld werden door een collectionneur met wetenschappelijke belangstelling, of tijdens een wetenschappelijk onderzoek. En wat het ongedateerd zijn betreft : ten hoogste kan de wetenschap, dat het stuk ouder moet zijn dan de vroegst bekende verzameldatum, aangevuld met de redelijke veronderstelling dat een houtsculptuur in normale gebruiksomstandigheden het in tropisch klimaat ten hoogste 80 jaar kan houden, een betrekkelijke ouderdom bepalen ; daarnaast kunnen stijlkenmerken die verval of Westerse invloed verraden aanwijzing zijn voor werk van recente makelij. Terwijl de functie van het voorwerp vanwege de volkenkundigen de grootste aandacht krijgt, ligt voor de kunsthistorici natuurlijk het voornaamste aspect in de esthetiek en de vorm.
Niettegenstaande de enorme afstanden en de soms ver uiteenlopende stilistische eigenheden van elk gebied, zijn er toch enkele stijlkenmerken die in de gehele Afrikaanse kunst terug te vinden zijn. Opvallend is bijvoorbeeld het verwaarlozen van de werkelijke verhoudingen ; vooral het hoofd van de menselijke figuur wordt te groot weergegeven, ledematen te kort en zo meer. Ook het streng frontale en het bewegingsloze zijn typisch algemeen Afrikaanse karakteristieken. Verder overheerst, althans in de figurale beeldhouwkunst, de monochromie -egaal natuurkleurig, of geheel wit, of geheel zwart- ; de polychromie -vooral maskers worden nogal fel in kleur gezet- zou zelfs als decadentie kunnen uitgelegd worden. Ten slotte is ook op te merken dat de menselijke figuur veruit het meest voorkomend motief is in de Afrikaanse kunst ; bovendien wordt zij normaal ongekleed voorgesteld -net zoals bij de Oude Grieken-, wat overigens niets met zede- of schaamteloosheid te maken heeft.
Ook ons voorouderbeeld beantwoordt aan deze algemeen Afrikaanse stijlkarakteristieken, zij het dat de verwaarlozing der anatomische proporties hier minder aan bod komt. Nu is evenwel het benaderend realisme precies een van de stijlkenmerken van het Loeba-gebied, zoals ook de zacht-ronde vormen, zorg voor details als schouderbladen en haartooi, en zoals in het algemeen ook een grote voornaamheid kenmerkend zijn voor de beeldhouwkunst van dat gebied. Om het met een essayistische gemeenplaats te zeggen : men voelt in de gehele Loeba-kunst de aanwezigheid van een hoogstaande en -alle verhoudingen in acht genomen- verfijnde cultuur, waar niets te bespeuren valt van de groteske of visionaire vormenbehandeling en expressies waarmede men in andere stijlgebieden van Afrika doorlopend geconfronteerd wordt. Hierin heeft ongetwijfeld het toeval dat wij geschiedenis heten een rol gespeeld : in Zuidoost-Kongo kwam in de loop der eeuwen inderdaad een stammencomplex tot stand dat uitgroeide tot een uitzonderlijke levenskrachtige en intelligente volkengroep, gedurende lange tijd gevoed door een bloeiende hofcultuur.
Het beeld dat wij hier voorstellen heeft alle kenmerken van de hoger geschetste zuivere Loeba-stijl ; geen enkel detail laat vreemde invloed vermoeden herkomstig uit randgebieden, zodat wij het vrijwel met zekerheid kunnen toeschrijven aan de kernstijl van het Loeba-gebied, die van de Loeba-Hemba.
Esthetisch gezien treft het vooral door zijn verheven doch gratievolle strengheid van uitdrukking, en door de evenwichtige volumeverdeling. Het bol gelaat zou op zichzelf lomp kunnen zijn, doch het hoog opgetrokken voorhoofd, de geloken oogleden met de haast onmerkbare wenkbrauwbogen, de fijne neus, de bijna sensuele mond, dit geheel omlijst door de strakke lijnen van haar en baard, geven het een uitdrukking van wezenloze ingetogenheid, nog versterkt door de -voor de Loeba typische, zogenaamde kruisvormige- haartooi die hier plastisch zodanig in het geheel werd opgenomen dat hij als een aureool wordt. De hals is een beeldhouwkundige merkwaardigheid op zichzelf : zo robuust hij het niettegenstaande zijn verfijning toch indrukwekkend gelaat ondersteunt, zonder nochtans afbreuk te doen aan de elegantie van de hele figuur. Maar wellicht is de romp nog het meest boeiend gedeelte van dit beeldhouwwerk : de voelbaar bewust slank gehouden lendenstreek wordt een esthetisch moment op zichzelf, door de delicaat gestileerde armen... zo delicaat dat de stompvingers aan beide handen niet eens storen ; de zachte glooiingen van schouders en borst verantwoorden als het ware de zware vooruitspringende navelstreek, die meteen een discreet tegenvolume vormt voor het iets te zware hoofd ; de nauwelijks aangegeven schouderbladen en ruggegraat zijn als echo's van de zorg besteed aan de weergave van de haartooi. En tenslotte wordt dit even monumentaal als gracieus geheel gesteund door een paar nadrukkelijk forse benen en voeten, net niet nadrukkelijk genoeg om de aandacht van hoofd en romp af te leiden. Uiteindelijk kan niet ontkend worden dat de nagenoeg egaal -door slijkbad bekomen- zwarte patina ten zeerste bijdraagt tot de mystiek die in het beeld besloten ligt.
De zuiver beeldhouwkundige kwaliteiten zo goed als de emotionele inhoud van dit voorouderbeeld laten toe het te rekenen tot de allerbeste sculpturen die ons uit het Loeba-gebied bekend zijn, ja zelfs tot de meesterwerken van de Afrikaanse kunst. Naar onze persoonlijke mening verdient het een plaats in de wereldgalerij der plastische kunsten. (Terloops zij nog aangestipt dat mannelijke figuren vanwege de moederrechtelijke organizatie van de Loeba-stammen tot de zeldzaamheden behoren, terwijl ook het formaat van het hier besproken beeld zeer uitzonderlijk is).