Langestraat 44, Oostende, omstreeks 1880: een jonge Belgische kunstenaar maakt zijn eerste tekeningen. Vanuit zijn vensterraam vindt hij inspiratie voor talloze studies: sfeerbeelden, detailtekeningen, karikaturale schetsen. Ruim 130 jaar later vinden die tekeningen eindelijk de weg naar het grote publiek. Maar liefst 52 nooit vertoonde werken tonen in ‘l’Autre Ensor’ het andere gezicht van de kunstenaar. Die unieke tentoonstelling is het resultaat van een fraai staaltje collectiemobiliteit.
James Ensor verkocht de tekeningen op twintigjarige leeftijd aan de Brusselse kunstmecenas Henri van Cussem. De verzameling raakte in het bezit van het Musée des Beaux-Arts van Doornik, maar verliet tot op heden het museum niet. Met deze expositie komt daar nu verandering in. De integrale Doornikse Ensorcollectie verhuist even naar Luik. Daar wordt ze aangevuld met bekendere werken van de ‘Prins der schilders’ uit de collecties van de Luikse musea.
Die samenwerking tussen de Doornikse en Luikse musea is een mooi voorbeeld van de steeds frequentere collectiemobiliteit tussen musea. Europa moedigt sinds 2006 de Europese kunstinstellingen aan om samen te werken en hun collecties te ontsluiten voor de museumbezoeker door hun Action Plan for the EU promotion of Museums Collection Mobility and Loan Standards. Ze hopen op die manier de kunstwerken die in de museumdepots staan aandacht te geven en te ontsluiten voor een groot publiek. Ook in Vlaanderen is die filosofie doorgedrongen in het cultuurbeleid. Zo zorgt het project ‘Kunst en Mobiliteit’ al sinds 2012 voor collectiemobiliteit van het KMSKA naar verschillende erkende musea. Mobiliteit van collecties is een van de belangrijkste redenen waarom kleinere musea ook slagen om boeiende en unieke tentoonstellingen op poten te zetten.