In de jaren 1957-1958 werden te Sint Lambrechts Woluwe, in de buurt van Brussel, omvangrijke graafwerken uitgevoerd in verband met de aanleg van een nieuwe woonwijk. Een groeve van vijfentwintig à dertig meter diep werd uitgedolven in de flank van een heuvel. Hierdoor ontstond een nieuw, eigenaardig landschap : een verticaal landschap dat de inwendige structuur van de heuvel met de tekening der grondlagen zichtbaar maakt en een horizontaal landschap op de bodem van de groef waarvan het reliëf is geboetseerd door de sporen van de vrachtwagens, door puinhopen allerhande, door plassen en greppels gevuld met verschaald grondwater of door de regen uitgetekend met daarin de weerspiegeling van het licht en de lucht. Het is in die omgeving dat Van Lint de stof heeft gevonden voor een reeks schilderijen waarvan de 'Coupe géologique', het 'geologisch profiel' van 1958, dat in het Museum voor Schone Kunsten te Gent bewaard wordt, één der voornaamste is.
Het jaar tevoren had Van Lint een tijdlang te Koksijde vertoefd. Reeds daar was hij getroffen geworden door het schouwspel van het strand wanneer de zee zich heeft teruggetrokken, haar sporen in het zand achterlatend. Hij was getroffen door het motief van de uitstervende golfslag zoals die voor enkele uren in het zand staat geschreven — een geschrift dat aan de tekening van schelpen doet denken — terwijl het uitspansel met licht en wolken zich in de groeven en plassen weerkaatst. Die correspondenties tussen aarde en hemel, de vereniging van het vaste, massieve, lichamelijke met het vluchtige en vliedende, de verzoening van wat blijvend schijnt met wat voortdurend van gedaante verandert, een wereld die door de adem van het leven wordt bezield zijn wel een van de diepste inspiratiebronnen van de kunst van Van Lint. In die periode hebben deze elementen hem het thema geleverd voor de 'miroirs marins' de 'weerspiegelingen van de zee'.
Met die 'weerspiegelingen' was Van Lint op zijn stappen teruggekeerd. Het jaar voordien had hij, zoals enkele andere schilders van de generatie der 'Jeune Peinture' zich op sleeptouw laten nemen door de idee van de integratie der kunsten. Om het verzet tegen de zogenaamde abstracte kunst, dat toen nog zeer fel was, te ontzenuwen, dacht men er aan de schilderkunst en de beeldhouwkunst innig met de architectuur te verenigen. Van Lint begon dan decoratieve, geometrische doeken te schilderen, met uitgestrekte kleurvakken opgebouwd. Weliswaar herinnerden de grootse allure en het voedzame, krachtige koloriet van die doeken aan de buitengewone picturale begaafdheid van de schilder. Maar voor al wie de groei van zijn kunst stap voor stap had gevolgd was het niettemin klaar dat de compositie van die schilderijen te strak was om aan de maker er van de kans te geven de levenslustige impulsen van zijn natuur in te volgen.