Als conservator van het Museum voor Schone Kunsten van Oostende werd mij gevraagd om een tekst te maken bij een kunstwerk uit "mijn" verzameling dat mij bijzonder dierbaar is. Een werk van James Ensor of Léon Spilliaert ware een evidente keuze, de museumcollectie puilt immers uit van topstukken van deze twee kunstenaars, maar die krijgen ruim hun aandeel in de nationale en internationale tentoonstellingsactualiteit.
Mijn allerpersoonlijkste affiniteit richt zich, los van de Oostendse verzameling, op een totaal andere categorie van kunstenaars: de Bamboccianti, de Hollandse italianiserende landschapschilders uit de late 17de en de 18de eeuw, de romantici uit het Duitse cultuurgebied met voorop Caspar-David Friedrich, Carl Spitzweg, de beide Achenbachs en de Nazareners, maar ook de prerafaëlieten en tal van andere Victoriaanse schilders, de School van Posilippo ...
Ook een aantal meesters uit mijn specialisatiegebied, de Belgische kunst uit de periode 1750 tot 1914, zijn me door de jaren heen, naarmate ik dieper en dieper in hun oeuvre doordrong, dierbaar geworden. Zo werd een Gezicht op de kathedraal van Burgos door François Bossuet één van mijn voorkeurstukken in de verzameling van het Oostendse Museum voor Schone Kunsten.
In zijn jonge jaren was hij even leerling van Jean-Joseph Beirens aan de Academie van leper, maar hij kwam algauw met zijn ouders in Oostende wonen. Van daar ging hij studeren aan de Kunstacademie in Antwerpen. In Oostende was hij om den brode ambtenaar van het loodswezen en had er tot in 1820 een bescheiden privé-tekenschool. Tot hij in 1820 medestichter van en leraar aan de Academie voor Schone Kunsten van Oostende werd. Omstreeks 1828 verhuisde hij naar Brussel, want 0ostende bood toen geen toekomst voor kunstenaars van zijn formaat. Hij was in Brussel aanvankelijk privé-tekenleraar en werd er in 1832 aangesteld als leraar perspectieftekenen aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten.
Een studiereis naar Italië was in die tijd voor een kunstenaar bijna een morele verplichting: dààr en dààr alleen was er het bevruchtende, directe contact met de resterende, tastbare getuigenissen van de Romeinse oudheid en met het rijke, christelijke en profane cultuurpatrimonium uit de Middeleeuwen en de Renaissance. Nu waren er bij de honderden West-Europese kunstenaars die een reis naar Italië maakten, maar weinigen die naar het àndere Zuid-Europa reisden. De enkelen die naar Spanje trokken, deden dit meer uit nieuwsgierigheid naar de eigenheid van het Iberische schiereiland: het landschap, stedeschoon, volk, cultuur, gebruiken, literaire verbanden en -in het bijzonder voor de Belgische kunstenaars- de hechte historische band tussen Spanje en Vlaanderen.
Voor zover geweten kwam Bossuet in 1841 voor de eerste keer in Spanje. Deze reis betekende voor hem een ware cultuurschok: het immense land kende een grote achterstand op maatschappelijke vlak, vooral wat betreft de intellectuele vrijheid, maar ook op het gebied van industrie, wegeninfrastructuur... Landschappen en steden vertoonden een totaal eigen pracht. Spanje had bovendien nog iets onontgonnens, iets exotisch ook en daaraan waren zeker de vele Romeinse, maar vooral Moorse, cultuurresten zeker niet vreemd. Het contact met het land moet voor hem een even grote revelatie geweest zijn als voor de Franse schrijver Théophile Gauthier die er een jaar eerder was en er het prachtige boek lra los montes over schreef, later herwerkt tot zijn literaire meesterwerk Voyage en Espagne. In 1852 en in 1864 zou Bossuet opnieuw naar Spanje reizen.
Onmiddellijk al na zijn eerste Spanjereis nemen Spaanse stads- en landschapsmotieven een dominante plaats in: Sevilla, Malaga, Toledo, Granada, Atalaya, Cordoba, Almeria, Ronda, Zaragoza, Jerez, Catalayud... , schilderijen gemaakt in het Brusselse atelier en gebaseerd op vele ter plaatse gemaakte schetsen en aquarellen die hij bij wijze van geheugensteuntje soms van notities had voorzien.
Bossuet is niet zo gekend als bijvoorbeeld James Ensor of René Magritte. Hij was wel een heel degelijke kunstschilder van stadsgezichten met Belgische, Franse, Duitse, Italiaanse, Spaanse en Noord-Afrikaanse motieven. In zijn schilderijen koppelde hij zijn fenomenaal métier met een schijnbaar moeiteloze beheersing van perspectief- en textuursuggesties, aan een behoorlijke voorstelling, rijk aan interessante details. De internationale kunstmarkt weet deze kwaliteiten nog steeds te waarderen.