In hel tweede en laatste deel van deze reportage laten wij met Kurt Vanhelleghem, Christian Kieckens en Ronny Gobyn drie tentoonstellingbouwers aan het woord die elk op een andere manier werken en/of vanuit een andere structuur.
Hun meningen lopen uiteen, maar veelal ook gelijk. De vele pijnpunten tonen in ieder geval aan dat er nog veel werk aan de winkel is.
Hoe word je tentoonstellingbouwer? Vanbelleghem: "Ik had een resem diploma's in handen -van psychologie en kunstgeschiedenis tot postgraduaat economie- die niet meteen iets met elkaar te maken hebben. Mijn karakter maakt dat ik liever actief bezig ben met kunstenaars dan met de theoretische kant van de zaak. Enkele jaren geleden ontdekte ik heel toevallig dat het Royal College of Art te Londen met een zeer specifieke en praktisch gerichte opleiding tentoonstellingmaken was gestart. Na een selectieprocedure werd ik toegelaten. Ik ben tot nu toe nog steeds de enige Belg die afstudeerde te Londen".
Na zijn studies werkte Kurt Vanbelleghem mee aan tentoonstellingen over Man Ray in de Londense Serpentine Gallery, het Franse Fondation Hans Hartung en zette hij enkele exposities met beeldende kunst op in de Brusselse ruimte Etablissement d'En Face. Afgelopen zomer werd hij door het cultureel centrum Gildhof te Tielt gevraagd om de jaarlijks terugkerende toonstelling Beelden Buiten in Tuin Debrabandere te realiseren. Voor het eerst in zeven jaar werd gebroken met de traditie dat kunstenaars een confrontatie aangingen met artiesten van een uitgekozen land.
De tuin bleef ook dit jaar centraal, maar de werken zijn speciaal voor deze tentoonstelling gecreeërd en uitgewerkt met oog voor deze plaats. Vanbelleghem: "Als ik een opdracht aangeboden krijg, onderzoek ik eerst of het beschikbare budget een haalbare kaart is. Zoniet, zoek ik eerst naar extra fondsen. Omdat ik als zelfstandig bouwer niet kan terugvallen op b.v. een v.z.w.-structuur, is het zeer moeilijk om aan geld te geraken.
Via een museale of gemeentelijke structuur gaat dat iets vlotter. Je kan bijna nooit het volledige budget bij elkaar krijgen. Het eerste wat dan sneuvelt zijn je persoonlijke onkosten. Die draag je meestal zelf. De eerste en belangrijkste eis die ik stel, is de artistieke vrijheid. Bij de minste vorm van censuur of inmenging haak ik af. Dat wordt schriftelijk vastgelegd in een overeenkomst.
De opdracht van het Comité Beelden Buiten luidde om vooral jonge kunstenaars met nieuw werk te presenteren. De elementen zoals verval, veranderingsprocessen, vergankelijkheid en rotting die op zich reeds aanwezig zijn in de tuin, integreerde ik als een rode draad door de tentoonstelling. De tuin mocht geen decor zijn. Ik ging dus op zoek naar nationale en internationale kunstenaars die reeds met dergelijke processen bezig zijn, bij wie de relatie natuur-cultuur reeds sterk aanwezig is in hun werk.
Door het feit dat de kunstwerken in een tuin moesten geïntegreerd worden, lagen de organisatorische problemen op een ander vlak. Het vervoer- en verzekeringsprobleem viel helemaal weg omdat de werken ter plaatse werden gemaakt. Door die "site-specific works" was ik verantwoordelijk voor de productie ervan.
We moesten materialen of grondstoffen laten aanrukken zoals 8.000 kg appels voor het werk van Gu Dexin, 60 m² chocoladetabletten voor het chocoladepad van de Palestijn Khalil Rabah, honderden kilo's frietvet voor de realisatie van het Maagd Mariabeeld van Griet Dobbels, 1.000 kg kippegaas, bamboepalen, zonnepanelen, onderwatercamera's enz. Het zoeken naar materiaalsponsors is zeer goed meegevallen, ook al waren de meeste bedrijven absoluut niet met hedendaagse kunst begaan. Structurele financiële sponsors, naast de gebruikelijke kanalen zoals de Nationale Loterij of Noordstarfonds, moet je dan weer benaderen vanuit de globalisering van het project en desnoods mikken op het peetvaderschap. Dan wordt het een kwestie van geven en nemen. Ik had ook inspraak in het maken van de catalogus, zowel tekstueel als naar fotografie en vormgeving. Dat vind ik even belangrijk als de tentoonstelling zelf. Ik wilde teksten over de globaliteit van het project zien opgenomen worden en niet over elk werk afzonderlijk. De tekst staat in relatie tot de werken en is geen uitleg ervan. Tussen de uitnodiging en de opening verliep anderhalf jaar waarvan ik er één jaar heel intens heb aan gewerkt. Als het budget het enigzins toelaat, probeer ik de kunstenaars zo goed mogelijk te leren kennen door bij hen op bezoek te gaan of hun atelier meermaals te bezoeken. Als dat niet gaat, zoals nu met de Chinese kunstenaar Gu Dexin of Denise Tiavouana uit Nieuw-Caledonië, verloopt de communicatie per email".