- De aas van schoppen
- De Behoudsproblematiek van (volks)religieus erfgoed
- Nieuws uit het veld
Museum Katern 1999.1
Inhoud
De Aas van Schoppen
Het is niet eerlijk om kinderen te vragen wie ze het liefst zien: hun papa of hun mama ? Uit de meer dan zevenhonderd zilveren objecten van de collectie van het Provinciaal Museum Sterckshof - Zilvercentrum enkele historisch, stilistisch of typologisch belangrijke voorwerpen kiezen is geen probleem.
Moeilijker wordt het wanneer ik slechts één kunstwerk kan bespreken. De Antwerpse kokosnootbeker uit 1543-1544 of de tazza uit 1548-1549, het met vrouwenhermen versierde Brugse theebusje van Michiel van de Kerkhove uit 1720-1721, de getorste Antwerpse driekraantjeskan van Jan Baptist Cassé uit 1772, het monumentale Antwerpse wijwatervat van Jan Pieter Antoon Verschuylen uit 1833, de theepot Le Maraudeur van het Brusselse huis Wolfers Freres van ca. 1890 en de art nouveau pioenenkruik, die Philippe Wolfers in dezelfde periode ontwierp, werden de runners-up van mijn toptien. Alhoewel deze en andere oudere kinderen van de verzameling mij even dierbaar zijn, viel de keuze tenslotte op de jongste aanwinst: De Aas van Schoppen (17 x 49,3 x 24,3 cm) van de Belgische edelsmid Joris Kuyl (1961). De zilveren sculptuur van Joris Kuyl bestaat uit een levensgrote arm met reliëftatoeages die weerspiegelt in het gladde bovenvlak van een gehamerde sokkel. Rond de arm, symbool van de (over)macht, staan zes engelen als bemiddelaars tussen de mens en zijn fatum.
Drie ervan reiken attributen aan waarmee de lotsbestemming effectief of schijnbaar kan worden aangepakt: een rijksappel en een narrenstaf, een spiegel en een masker, een handenhoepel waarvan iedere hand een andere greep uitprobeert. De attributen van de drie andere engelen verwijzen naar het onafwendbare en onvatbare: een knook en een zwaard, de letter phi die voor leegte staat, het oneindigheidsteken en de schoppenaas als pech- of kanskaart. Voor zijn zelfrealisatie maakt de hedendaagse mens keuzes in elkaar tegensprekende, elkaar zelfs uitsluitende werelden. Deze mensen zitten gehurkt in de veertien nissen van de sokkel: ontspannen, gelaten of verkrampt.
De tags tussen de nissen en de reliëftatoeages op de arm voerde Kuyl uit naar ontwerpen van Wim Van Den Bogaert. Deze versieringen roepen oerbeelden, archetypes op, die zowel verwijzen naar oude culturen als naar de wereld van de taggers en de trendy lichaamscultuur van piercing en tatoeage. Dit zilverwerk voedt verhalen, interpretaties waarover uren kan worden doorgeboomd. Het discours is ruim, vele associaties zijn mogelijk evenals talrijke connotaties met de geschiedenis van de edelsmeedkunst.
Een vergelijking van dit kunstwerk met de Middeleeuwse schrijnen en reliekarmen ligt verleidelijk gevaarlijk voor de hand. Meer dan een oppervlakkige vormgelijkenis is er echter niet. Dit zilver is 'heavy metal'. Het is geen sacraal cultusobject, maar een mythisch cultobject uit een complexe samenleving. De Aas van Schoppen bewandelt andere artistieke paden dan het designzilver, waarvan het Zilvercentrum ook recente Vlaamse voorbeelden in zijn collectie heeft, zoals de tienschalenset van David Huycke (°1967) (Sterckshofopdracht '96), het Ontbijt in de melkweg van Nedda El Asmar (°1968) (Sterckshofopdracht '97) of het Waterfront van Joris Kuyl uit 1993 om slechts enkele te noemen. Creatief, verrassend en weer totaal anders waren de kunstwerken en installaties rond het thema één gram zilver die de Campus Sint-Lucas (Karel de Grote Hogeschool, Antwerpen) in 1996 in het Provinciaal Museum Sterckshof Zilvercentrum toonde op de expositie 1gAg.
De hedendaagse kunstscène is divers met uiteenlopende, maar elkaar niet uitsluitende kunststromingen. Je kiest voor mama én papa. Het Provinciaal Museum Sterckshof - Zilvercentrum heeft niet alleen een collectie antiek zilver, het is ook een museum voor verschillende vormen van hedendaagse (edelsmeed)kunst. Een arm verleidde mij tot een niet zo voor de hand liggende keuze om ook dit te verduidelijken.
Praktisch
De behoudsproblematiek van (volks)religieus erfgoed
Het Verbond voor Heemkunde organiseerde dit najaar, in samenwerking met het Musée en Piconrue (Bastogne) en de Örderverein des Archivwesens (Eupen) een driedaags colloquium rond verschillende thema's die betrekking hebben op volksreligie in België en Luxemburg.
Elke dag werd er in een andere Gemeenschap georganiseerd. In het Vlaamse luik van 19 september te Weerde stond volksdevotioneel onderzoek centraal, terwijl in het Duitse luik van 14 november te Eupen 'nieuwere' feesten (met o.a. de kerststallenrage) aan bod kwamen. In het Waalse middenluik van 17 oktober te Bastogne behandelde men de problematiek van het behoud van (volks)religieus erfgoed; moeten deze kunstschatten te bewonderen zijn in hun oorspronkelijke omgeving, met name een kerk of kapel, of horen ze eerder thuis in een museum?
Als uitgangspunt werden de resultaten van de KIK-IRPA studiedag van 1996 in Sart-Tilman over de behoudsproblemen van het religieus erfgoed genomen. Het in situ of in een museum bewaren van kerkelijke kunst wordt door het aanhoudend wegvallen van pastoors een steeds dringendere vraag. Meer en meer kerken staan voor langere periodes leeg.
Sommigen kennen nog slechts één eucharistieviering om de drie weken. Bijgevolg stelt zich de vraag naar het hoe en het wat van het behoud van het aanwezige roerend erfgoed . In een aantal heemkundige en kunstmusea zijn er wel sinds vele jaren dergelijke kerkelijke kunstschatten te bewonderen, al dan niet afkomstig van opgeheven kapellen of daterend van voor het Concilie, maar deze museale aanpak blijft uitzonderlijk. Er dient nog veel werk te gebeuren, waarbij een interdisciplinaire aanpak ideaal zou zijn om alle te belichten elementen evenwichtig aan bod te laten komen.
Het basisprobleem om dit patrimonium tegelijkertijd te kunnen beschermen, bewaren en valoriseren hangt uiteraard samen met de vraag of men nu in situ of in een museum dient te werken. Beide pistes hebben hun voor- en nadelen. De in situ bewaring wordt uiteraard verdedigd door de stelling dat het aanwezige kerkelijk patrimonium onlosmakelijk verbonden is met de geschiedenis en devotie van die ene kerk of kapel. Dieven houden met dit principe uiteraard geen rekening en de enige betere oplossing is dan behoud in een museum, waar men meestal betere faciliteiten voor restauratie en bewaring heeft, zonder het over de cultuurhistorische duiding te hebben.
Voor- en tegenstanders van elke optie hebben voor een stuk gelijk. Desondanks zal er iets moeten veranderen, want elke week wordt er in een of andere kerk of kapel wel iets ontvreemd. Het model - zoals het de laatste vijftien jaar uitgewerkt werd in het Musée en Piconrue - werd op 17 oktober binnen de hele beschikbare museale en juridische (kerkfabriek)structuur als verbeterbaar model aangeprezen.
Nieuws uit het veld
Antwerpen
Nationaal Scheepvaartmuseum
In 1996 kocht de v.z.w. De Vrienden van het Nationaal Scheepvaartmuseum voor de collectie van het museum het historische kitsjacht Williwaw dat eigendom was van de bekende solozeiler Willy De Roos.
De Williwaw is een stalen kitsjacht gebouwd volgens het plan van Louis Van De Wiele op de werf Michot te Thuin, in 1968-70. Willy De Roos ondernam met dit jacht verschillende grote wereldreizen en hij verwezenlijkte de noordwestelijke doorvaart (van Groenland tot aan de Beringstraat) in 1977. Later ondernam de solozeiler nog verschillende tochten naar Antarctica.
De Williwaw vond zijn ligplaats in het Bonapartedok, de museumhaven van het scheepvaartmuseum.
De staat van onderhoud ging zienderogen achteruit, de eens zo actieve Williwaw begon te verkommeren, wat een doorn in het oog van velen was. Spijtig genoeg kon vanuit het scheepsvaartmuseum, met beperkte middelen en personeel, weinig gebeuren. Er moesten andere oplossingen worden gezocht. In het voorjaar van 1998 ontmoette ik op de Belgian Boat Show in Gent, waar het museum een promotiestand had, Willem Manteleers, secretaris van de Sail Training Association Belgium. Dit gesprek bleek de start voor een nieuw leven van de Williwaw.
De S.T.A.B. werd opgericht in 1993 als onderafdeling van de Engelse International Training Association (I.S.T.A.) en neemt sinds dat jaar deel aan de Cutty Sark Tall Ships Race. De doelstelling van de vereniging is jongeren te laten zeilen aan sterk gereduceerde prijzen, hen de zee, het sociale leven aan boord, andere landen en jongeren van deze landen te laten ontmoeten.
S.T.A.B. stelde voor de Williwaw door een ploeg van vrijwilligers te laten restaureren - met respect voor de historiek van het vaartuig - en nadien het schip zes maanden per jaar in te zetten bij een sociaal zeilprogramma voor jongeren.
De andere zes maanden zal het schip terug naar de museumhaven komen waar het zal onderhouden worden. De eventuele opbrengsten zullen uitsluitend worden aangewend voor het onderhoud van het schip, de verzekering en voor jeugdsponsoring. Bovendien zal het kitsjacht varen onder de vlag van het museum en als varend museumschip promotie maken voor het Nationaal Scheepvaartmuseum.
Dit prachtige aanbod leek mij de enige overlevingskans voor de Williwaw en ik was dan ook zeer opgetogen toen het College van Burgemeester en Schepenen van de Stad Antwerpen op 18 juni aan dit voorstel zijn goedkeuring gaf.
Het enthousiasme en de vakkennis van de voorzitter van S.T.A.B., ere-Commandant Mercator R. Ghys , en van de leden was enorm. I.s.m. het Scheepvaartmuseum werd gezocht naar sponsors die bereid waren dit project mogelijk te maken. De eerste werkvergaderingen gingen door aan boord van het lichtschip West-Hinder waar verder plannen werden gesmeed voor een verantwoorde restauratie van het kitsjacht. Dank zij de medewerking van het Havenbedrijf, dat al vlug een hangar als atelier ter beschikking stelde, dank zij de firma's SKB, Brabo, Hunter en Hobosan kwam uiteindelijk de Williwaw op 18 november 1998 op het droge. Er wordt rond de klok gewerkt om klaar te zijn in het voorjaar van 1999 wanneer het vaartuig begint aan zijn tweede leven: varende ambassadeur voor het Nationaal Scheepvaartmuseum en het maritiem erfgoed.
Deze beslissing van het stadsbestuur was voor het Nationaal Scheepvaartmuseum zeer belangrijk en opent misschien ook perspectieven naar andere varende museumschepen. Samenwerking met andere instellingen, bedrijven, verenigingen en vrijwilligers is onontbeerlijk geworden voor het verantwoord conserveren van het maritiem erfgoed.
Internationaal Bijenteeltmuseum Apimondia
Bloemen houden van mensen. Maar bloemen houden ook van bijen. En niet alleen van bijen, maar ook van andere insecten; meer nog, zonder hulp van insecten zouden veel planten geen zaden kunnen vormen. Bijen zijn er net als vele andere insecten al miljoenen jaren.
Er zijn momenteel meer dan 100 verschillende soorten bijen gekend. Bijna alle soorten leven solitair maar de honingbij vormt met duizenden soortgenoten één volk. Bij de samenhang in de natuur neemt de honingbij een sleutelpositie in. Het directe nut van de honingbij voor de mens mag ook niet worden onderschat. Sinds de vroegste tijden staat honing bekend als een uitermate waardevol voedsel. In het Internationaal Apimondia Stadsbijenteeltmuseum van Mechelen dat op 16 december 1994 plechtig werd geopend kan de bezoeker het mysterieuze leven van de honingbij, de geschiedenis van de bijenteelt, het verzamelen van nectar, leren kennen. Het heeft tot doel verzamelingen in verband met bijenteelt aan te leggen en voor het publiek aanschouwelijk voor te stellen. Na een moeizame startperiode waait er sinds korte tijd een frisse wind die het bijenteeltmuseum omtoverde in een gezellig visueel aantrekkelijk geheel, dat zowel voor de leek als voor de ervaren imker een boeiende en geheimzinnige wereld van bijen en andere sociale vliesvleugeligen opent.
Antwerps Tram- en Autobusmuseum
Het Antwerps Tram- en Autobus-museum werd officieel geopend op 12 juni 1982 in een grote loods van het voormalige militaire domein (recreatiepark) Fort V in Edegem. Het museum kwam tot stand op initiatief van het gemeentebestuur van Edegem, de Vereniging voor het Tram-museum (VETRAMU) en de toenmalige Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Antwerpen (MIVA).
De verzameling bestaat uit meer dan 30 prachtig gerestaureerde trams en bussen, vele voorwerpen en meer dan 400 documenten en foto's over de geschiedenis van het openbaar vervoer in de stad en de provincie Antwerpen.
In 1996 werd de tram loods Groenenhoek, Diksmuidelaan 42 in Berchem bij ministerieel besluit beschermd als monument. Het was al snel duidelijk dat dergelijke historisch belangrijke tramremise een ideale locatie zou vormen voor het Tram- en Autobusmuseum. De raad van bestuur van de Lijn besloot unaniem op 21 oktober 1998 om de tram loods Groenen hoek om te bouwen tot een Vlaams Tram- en Autobusmuseum, met inbegrip van de overbrenging van de verzameling trams en bussen van het ATAM naar de tram loods Groenenhoek.
De streefdatum om het nieuwe museum te openen is Open Monumentendag in september 2000. Dit heeft tot gevolg dat het Antwerps Tram- en Autobus-museum in Fort V sinds 31 oktober 1998 definitief gesloten is en dat de periode 1999-2000 zal gebruikt worden om al het rollend materieel en de archieven te verhuizen naar het nieuwe Vlaamse Tram- en Autobusmuseum.
Praktisch
Nationaal Scheepvaartmuseum, Antwerpen
Internationaal Bijenteeltmuseum, Mechelen
Het Antwerps Tram-en Autobusmuseum, Berchem
Limburg
Museum Vlaamse Minderbroeders
In het hedendaagse museum-veld wordt meer en meer de nadruk gelegd op samenwerkingsverbanden. In Sint-Truiden zet men woorden om in daden en werd een samenwerking opgestart tussen het Cultureel Centrum de bogaard, het Museum Vlaamse Minderbroeders en het Kasteel Mariagaarde te Hoepertingen. Het ontstaan en de maatschappelijke ontwikkeling van Sint-Truiden is eeuwenlang bepaald door religieuze stichtingen. De Trudo-abdij en de kloosters verleenden belangrijke bijdragen zowel in het kunstpatrimonium als in de sociale en pedagogische zorg. Een hedendaagse taak, waarin meerdere kloosters een rol blijven vervullen, is de zorg voor het eigen cultuurpatrimonium. Dit komt het meest structureel tot uiting in het Museum Vlaamse Minderbroeders, dat een prachtig vernieuwd onderkomen vond in het wellicht oudste minderbroedersklooster van Vlaanderen te Sint-Truiden. Typisch voor een provinciestadje als Sint-Truiden is tevens de samenhang van stad en platteland.
In Kasteel Mariagaarde, gelegen net buiten de eigen gemeentegrenzen, heeft het C.C. de bogaard tevens een partner gevonden met een sterke gerichtheid op streekverkenning en cultuurmanifestaties.
Een eerste samenwerking tussen deze drie partners resulteerde in een gemeenschappelijk tentoonstellingsproject: Iconen, een ontmoeting. Het project omvat twee aanvullende tentoonstellingen: Van icoon tot iconostase stelt het werk van twee Westerse hedendaagse icoonschilders ten toon in Kasteel Mariagaarde.
Kersticonen uit de 17de-19de eeuw is een tentoonstelling van kostbare oude Oosterse iconen uit de collectie van het Commissariaat van het H. Land in het Museum van de Vlaamse Minderbroeders.
Iconen, een ontmoeting, over iconen, het schilderen ervan en hun betekenis in de oosterschristelijke kerken biedt voor de belangstellenden een moment van rust en verademing, van kunstbeleving en interculturele uitwisseling.
Praktisch
Kasteel Mariagaarde, Borgloon
Museum Vlaamse Minderbroeders, Sint-Truiden
C.C. De Bogaard, Sint-Truiden
Oost-Vlaanderen
Stedelijke Musea Dendermonde
Tentoonstelling: in het spoor van de kruistochten.
Het cultuurcentrum Belgica organiseert, in samenwerking met een aantal verenigingen en instellingen, tijdens de maand februari 1999 een groot project: Natuurlijke Vijanden? In het spoor van de kruistochten.
In 1999 is het inderdaad 900 jaar geleden dat Jeruzalem voor het eerst door kruisvaarders werd veroverd. Het Heilig Land bleef daarna gedurende twee eeuwen in christelijke handen. De gruweldaden van de eerste kruisvaarders lieten een diepe indruk na op de moslims. Ze vormden een gewelddadige uiting van de breuklijn tussen de islamitische en de christelijke beschaving. De visie op de kruistochten evolueerde door de eeuwen heen. Het project Natuurlijke Vijanden? wil een poging tot integratie zijn, aan de hand van een thema dat zowel in het Westen als in het Oosten de gemoederen beroerde en beroert.
De Stedelijke musea verlenen hieraan hun medewerking door middel van twee tentoonstellingen. In het spoor van de kruistochten van de Donauvallei tot Malta toont een reeks uitgelezen foto's van Le Soir-journalist en fotograaf Charles Henneghien. Zij vormen een brug tussen geschieden is en actualiteit, tussen archeologie, natuur en dagelijks leven. Zo worden onverwachte parallellen zichtbaar tussen geschiedenis en hedendaagse wereld, harmonieus aan elkaar gesmeed door beelden van historische ruïnes, religieuze en openbare monumenten, maar ook door de gezichten van joden, christenenen en moslims.
De tentoonstelling De munten van de kruisvaarders focust op een fascinerend aspect van geschiedenis van de kruisvaarders: de numismatiek. Het verhaal start als de eerste kruisvaarders richting Palestina trekken, met in hun geldbeugels een zestal populaire munttypes, zoals de Lucca en de Valence. Hiermee werd onderweg voedsel gekocht voor man en paard. In het veroverde Jeruzalem openden de kruisvaarders eigen munthuizen. Men sloeg er een nieuwe munt, die er net zo Arabisch uitzag als zijn Arabische voorgangers, inclusief de religieuze teksten en titels van kaliefen: de gouden bezant.
Pas in de nadagen van het Koninkrijk Jeruzalem wordt het islamitisch geld gechristianiseerd, wellicht onder druk van de paus en de van de Franse koning, Lodewijk IX de Heilige. De hospitaalridders van Rhodos, de Lusignandynastie van Cyprus, de koningen van Armeni, de Latijnse keizers van Constantinopel en hun geschiedenis vinden we terug in hun munten. Ook in Vlaanderen werden munten geslagen die verwezen naar de kruistochten.
Het project omvat nog een derde tentoonstelling met Kalligrafie van Michel Najjar, een uit Palestina afkomstige kunstenaar die momenteel een eigen galerij heeft in Brussel.
Museum voor Industriële Archeologie en Textiel
Recent werd het MIAT verrijkt met een nieuwe opstelling: Ons industrieel verleden 1750-1900. De vrouw achter de schermen en op de barricade.
Deze aanvulling op de permanente collectie geeft een indringend overzicht van de samenleving van het midden van de 18de eeuw tot omstreeks 1900. De pre-industriële periode, de eerste en de tweede industriële revolutie worden geschetst via evocaties, vergrotingen en talrijke objecten. Door de levensomstandigheden van de vrouw in beeld te brengen wordt gepoogd een aantal misverstanden die aanleiding geven tot discriminatie te doorprikken. Daarnaast is er ook Ons industrieel verleden 1900-2000. De vrouw achter de schermen en op de barricade. Deze nieuwe opstelling biedt een overzicht van de evolutie van de samenleving in de 20ste eeuw.
Via voorwerpen, machines, fotowanden, evocaties van vroegere industriën worden diverse aspecten, zoals wetenschap en techniek, cultuur, politiek, arbeid, economische evolutie belicht. Veel aandacht wordt besteed aan de interieurs die de evolutie in het dagelijks leven moet illustreren. Tevens wordt ingegaan op de maatschappelijke rol van de vrouw en haar strijd voor gelijke kansen in de loop van de 20ste eeuw.
Naar aanleiding van de vernieuwing van de permanente opstelling hebben in 1999 heel wat activiteiten plaats in het MIAT. Ten eerste: Ons industrieel verleden in speelkasten. Dit museumspel biedt de mogelijkheid om op alternatieve wijze de museumopstelling Ons industrieel verleden 1750-1900 de vrouw achter de schermen en op de barricade te bezoeken. Vijftien speelkasten herbergen drie spelen voor drie leeftijdscategorieën. Het blote knieënspel voor 6-9 jarigen, het Journalistenspel voor 10-13 jarigen en Gent, het weten waard, voor 14-15 jarigen. Ook volwassen bezoekers zullen worden geboeid door de inhoud van de speel kasten.
Het AMSAB (Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging) organiseert in samenwerking met het MIAT een internationaal colloquium over Gender and Class in the 20th Century. Dit gaat door van 27 tot 30 april 1999.
Stadhuis, Dendermonde
West-Vlaanderen
Stedelijke Gildekamer
Op 10 juli 1384 werd in Torhout de schuttersgilde van Sint-Sebastiaan opgericht. Dit gild vierde intussen zijn 600ste verjaardag en in al die tijd groeide ook het archief aan. Een duidelijke reden voor de huidige leden van het Schuttersgild om uit te kijken naar een geschikt onderkomen voor dit patrimonium. De medewerking aan Open Monumentendag 1990 was de eerste stap naar de verwezenlijking van een Stedelijke Gildekamer.
Op de vooravond van Open Monumentendag 1998 kreeg het Sint-Sebastiaansgild dan voor het eerst in zijn eeuwenlange geschiedenis een waardig onderkomen voor zijn archief in het gerestaureerde kasteel Ravenhof te Torhout.
Nu eindelijk een vaste locatie bekomen werd, kan de Stedelijke Gildekamer als het ware het embryo worden voor een regionaal schutterijmuseum. De Stedelijke Gildekamer stelt interessante relieken uit het geschreven en materieel archief van de gilde tentoon en brengt u in de wereld van Torhouts oudste vereniging, het Koninklijk Handbooggild Sint-Sebastiaan.
Stadsmuseum 't Schippershof
In Menen opende zopas het gloednieuwe stadsmuseum 't Schippershof. De zeventiende-eeuwse afspanning-herberg 't Schippershof lag oorspronkelijk aan de oude Leiebrug vlak bij de vestingen. Het pand heeft een belangrijke historische waarde als laatste getuige van het ontstaan van de stad als handelscentrum aan de kruising van de Leie met de weg Brugge-Rijsel. In het museum zijn ruimtes voorzien voor de presentatie van kunstvoorwerpen en historische items.
Menen vormt de rode draad doorheen de collectie. De basis vormen de twee legaten waarover de stad beschikt: beelden van Georges Dobbels en schilderijen en beelden van Yvonne Serruys, twee Meense kunstenaars. Daarnaast worden in twee zalen de belangrijkste episodes uit de geschiedenis van de stad Menen voorgesteld aan de hand van kaarten, documenten, maquettes, foto's en voorwerpen.
Een bezoek aan het museum vormt tevens de ideale start voor de verkenning van Menen en de Leiestreek, in het museum is immers ook het plaatselijke V.V.V.-kantoor gevestigd.