When east meets west, Diamantcreaties van Isabelle Yi-pei Chang

Ringen van Isabelle Yi-Pei Chang

Ringen van Isabelle Yi-Pei Chang

Sinds haar juweelontwerpster kinderjaren wilde wist worden. Isabelle Chang dat ze absoluut juweelontwerpster wilde worden. Spijtig genoeg was dit in Taiwan onmogelijk te realiseren omdat er geen scholen voor bestonden. Dus besloot Yi-pei (Yi-pei is de Chinese vertaling van Isabelle) het geld bijeen te sparen om in Europa een opleiding te kunnen volgen. 

Tussen 1991 en 1994 volgde ze aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen de opleiding Juweel- en Edelsmeed­kunst. Nadien behaalde ze 'cum laude' nog een Meestergraad Juweelontwerpen in Sint-Lucas, Antwerpen. Sindsdien combineert Yi-pei haar job als zelfstandig juweelont­werpster met haar werkzaamheden als redacteur voor de Europese sectie van het Taiwanese tijdschrift Jewlery Circle's Magazine en pendelt ze heen en weer tussen Antwerpen en Taipei. 

Dit verzoenen van twee landen en twee levensstijlen vinden we onmiskenbaar terug in haar werk. Yi-pei is opgevoed door een vader die bijzonder veel aandacht had voor de traditionele Chinese cultuur. Haar belangrijkste bron van inspiratie is dan ook de oriën­taalse filosofie waarin naast de zichtbare materie ook een onzicht­baar geestelijk element aanwezig is. Sinds haar jeugd is ze gefasci­neerd door de prachtige tempels in haar stad en de activiteiten en ceremonies in en rond deze heilige plaatsen. Vele van haar juwelen - ringen, hangers - zijn dan ook geïnspireerd op de tempelarchitec­tuur.

Van haar vader erfde ze ook de liefde voor de traditionele Chinese keuken. Ze is dan ook opgevoed in een huis waar de tafel steeds harmonisch en liefdevol gedekt was. Deze voorliefde vertaalt zich in bijzonder kunstig vervaardigde 'chopsticks' en prachtig zilverwerk.

Praktisch

Provinciaal Diamantmuseum, Antwerpen. Van 18 november 1999 tot 16 januari 2000

E. Van Offel & J.N., nr 10. De Vlaamse Gemeentenaren voor de Slag der Gulden Sporen, Antwerpen: Bossaert S.D.

E. Van Offel & J.N., nr 10. De Vlaamse Gemeentenaren voor de Slag der Gulden Sporen, Antwerpen: Bossaert S.D.

Barbaren in de klas! Confrontatie met vreemde culturen in wandplaten voor vaderlandse geschiedenis

Deze tentoonstelling wil vertellen hoe het geschiedenisonderwijs in Vlaanderen tussen 1880 en 1980 de confrontatie met vreemde culturen aanging, uitgaande van wandplaten. 

Wandplaten hadden niet alleen een didactische rol, maar ook een ideologische: sommigen waren pacifistisch, andere ronduit militaristisch. Nu eens dienden zij een Belgisch, dan weer een Vlaams nationalisme. Sommige perioden uit de 'vaderlandse' geschiedenis werden afgeschilderd als een bezetting door vreemde machten, andere daarentegen als een bevrijding. De tentoonstelling gaat aldus evenzeer over (on-)verdraagzaamheid en multiculturele samenleving in het geschiedenisonderricht. 

Ze toont acht vreemde culturen in chronologische volgorde: de Romeinse beschaving van de Oude Belgen, de Ierse missionarissen tijdens de kersteningstijd, de invallen en plunderingen van de Noormannen, de Franse voogdij over Vlaanderen (de Guldensporen­slag), de Reformatie onder de Spaanse overheersing met de Geuzen, de Beeldenstorm, Alva en de executie van de graven van Egmont en Hoorne, de opstand tegen de Oostenrijkse en Franse overheersing, de onafhankelijkheid (afzetting tegen Nederland) en de bezetting tijdens de twee wereldoorlogen. 

De voorstelling van vreemde culturen in de wandplaten wordt vergeleken met tekst én illustraties in de handboeken voor geschiedenis, maar ook met populaire chromo's zoals de reeks 
's Lands Glorie tot en met het werk van onze bekendste stripte­kenaars om aan te tonen dat 
deze beeldvorming ook buiten de klas aanwezig was.

Praktisch

Stedelijk Onderwijsmuseum leper. Nog tot 2 juli 2000 

Opgedolven Klanken. Archeologische muziekinstrumenten uit Noordwest-­Europa

Wist u dat in 1510 in Aken de pelgrims die daar verzameld waren om de relieken te zien, zo oorverdovend hard op de pelgrimshoorn bliezen, opdat 'de Lieve Heer het niet zou kunnen horen donderen'? En wist u dat in de Middeleeuwen een melaatse niet tegen gewone mensen mocht praten, maar zijn aanwezigheid kenbaar moest maken met een klepper? En ooit gedacht dat er al in de bronstijd een soort tuba bestond waaruit een geoefende speler wel 12 tot 14 tonen kon halen? 

Reconstructie van een 17de eeuwse Rinkelbel gemaakt van been. In de Préhistorie kon op benen fluiten vrolijke muziek gemaakt worden. 

Links: Reconstructie van een 17de eeuwse Rinkelbel gemaakt van been.

Rechts: In de Préhistorie kon op benen fluiten vrolijke muziek gemaakt worden. 

In musea worden maar zelden muziekinstrumenten tentoongesteld. Snaar-, slag- of blaasinstrumenten uit de 16de eeuw en later zijn nog wel te vinden, maar meestal in de gespecialiseerde musea. Bijna altijd zijn het dan instrumenten die boven de grond bewaard zijn gebleven. Voor de periode voor 1500 zijn we praktisch helemaal aangewezen op muziekinstrumenten die in de grond bewaard zijn gebleven en later weer opgegraven zijn. Uitgangspunt van deze tentoonstelling is dan ook om het publiek kennis te laten maken met een facet van onze cultuurgeschiedenis, die niet in boeken is te lezen en evenmin op CD te horen is.

De tentoonstelling 'Opgedolven Klanken' zal laten zien en vooral laten horen dat er muziek bestaan heeft van kleine en goedkope instrumenten, waarvan de klanken allang verstomd zijn. Behalve archeologische muziekinstrumenten uit de prehistorie tot en met de 17de eeuw, zullen ook sociale/volkskundige zaken (zoals de melaatsenklepper), kinderspeelgoed (rinkelbellen, rammelaars,... ) en 'muziekinstrumenten' met een signaalfunctie (bv. de stadstoeter en vogel lokfluitjes) in de tentoonstelling te zien zijn. 

Opgedolven Klanken belooft een prachtige kijk-luister-en-doe tentoonstelling over muziekinstrumenten te worden die bij opgravingen aan het licht zijn gekomen. Op veel plekken in de expositie komen reconstructies en afgietsels die kunnen worden aangeraakt en/of bespeeld. Een heel bijzonder doe-object in de tentoonstelling wordt een 13de-eeuws orgel, dat speciaal voor deze tentoonstelling wordt gereconstrueerd. De bezoeker kan daarbij ervaren dat er niet zomaar door een druk op een toets een toon te horen is. Het publiek zal in de tentoonstelling zelf met de beide blaasbalgen de luchtstroom in beweging moeten zetten.  De archeologische muziekinstrumenten worden verder aangevuld met talrijke toepasselijke prenten en schilderijen. 

Praktisch

Museactron - 'Den Peroun', Maaseik. Van 12 december 1999 tot 27 februari 2000

Barbie en Mode

Barbie, gangmaakster in de wereld van de poppenmode, is veertig jaar jong. Het Stedelijk Modemuseum viert deze verjaardag met een feestelijke tentoonstelling.

Barbie

Aan de hand van meer dan 150 Barbiepoppen uit de unieke collectie van Kathy Moreau wordt op een originele manier de geschiedenis van de vrouwenmode in beeld gebracht: van het middeleeuwse kleed over de hoepelrok, de vichy-jurk, het mantelpakje en de blue jeans, tot de haute couture van de modeontwerpers (o.a. Christian Dior, Calvin Klein, Ralph Lauren, Vivienne Westwood). Niet alleen prachtige kledingstukken, maar ook verschillende accessoires (hoedjes, handtasjes, naaldhakken, sjaaltjes, enz.) en kapsels (de paardenstaart, de haardot e.d.) die ook typerend zijn voor een tijdsperiode, staan in de spotlights.

Bovendien stellen enkele jonge, creatieve ontwerpers hun laatste, exclusieve Barbiecreaties tentoon: het atelier Mademoiselle Lucien (Brussel), Stijn Helsen (Hasselt), de leerlingen van Atelier Lannaux (Brussel).

 De hele tentoonstelling wordt ondersteund door de kunstwerken van Viviane Vanoppen  waarin beelden van de Barbie-icoon en van andere 'poppetjes-vorm' geconfronteerd worden met beelden van vergankelijkheid.

Praktisch

Stedelijk Modemuseum, Hasselt. Nog tot 30 december 1999

 Bolvormige vaas met vierlobbige opening en band om de buik, ca. 1900, Vaas (Kolokwint-vorm), ca. 1904-1906

 Bolvormige vaas met vierlobbige opening en band om de buik, ca. 1900 (links) en Vaas (Kolokwint-vorm), ca. 1904-1906 (rechts). Steengoed, geëmailleerd. Verzameling J.P.H. Zwitserland

Adrien Dalpayrat (1844-1910), Art nouveau keramist

Het oeuvre van Dalpayrat is te situeren in de heropleving van de kermamiekkunst rond het einde van de 19de eeuw. Dalpayrat keerde zich af van de Westerse, historiserende traditie om zich te laten inspireren door de Japanse keramiek, die in Frankrijk voor het eerst te zien was op de Wereldtentoonstelling van 1867.

Zo ontwikkelde hij een geheel nieuwe en originele  keramische kunst. Naar Japans voorbeeld verkoos hij steengoed als materiaal; hij liet de overladen ornamentatie van de vorige generaties voor wat ze was en richtte zich op de effecten van de materie en de glazuren. Hij beheerste de techniek van het bakken bij hoge temperatuur zo goed dat hij erin slaagde glazuren met een ongeziene kleurenrijkdom te verkrijgen. Zijn weelderig genuanceerde oppervlakken, in het bijzonder zijn donkerrode en diepblauwe tonen, dwingen bewondering af. 

Wat betreft de vormen is Dalpayrats productie buitengewoon gevarieerd. Naast de zogenaamde 'abstracte' stukken, waarbij het decor wijkt voor de effecten van het vuur, gebruikt hij doorgaans een decor dat zich situeert tussen natuurgetrouwe weergave en sterke stilering. Hij ontleent zijn thema's aan de Japanse prentkunst, waarin fauna en flora domineren, en creëert zo talrijke vazen met zowel spinnen, krabben en hagedissen als met kastanje- en wijnbladen. 

Zijn verwerking van een opthematiek wijst dan weer op de manifeste, zij het minder sterk aanwezige, invloed van het symbolisme en de art nouveau. 

Praktisch

Gerrit Rietveld, Rietveld-Schröderhuis, 1924, Rood-blauwe stoel, 1919

Gerrit Rietveld, Rietveld-Schröderhuis, 1924 (links), Rood-blauwe stoel, 1919 (rechts)

Gerrit Rietveld

Gerrit Thomas Rietveld (1888-1964) mag terecht één van de grootvaders van het modernisme worden genoemd. Aanvankelijk meubelmaker in het atelier van zijn vader zijnde, kwam hij na zijn architectuurstudies in 1919 in contact met de Nederlandse groep 'De Stijl'.

Zijn meubelontwerpen uit die jaren waren pure realisaties van hun opvattingen. Vooral zijn stoelontwerpen hadden een opmerkelijke vorm en een revolutionaire constructie. Vaak waren het zuivere experimenten die tot op vandaag hun invloed laten gelden. 

De samenwerking in 1921 met de binnenhuisarchitecte Truus Schröder leidde in 1924 naar de bouw van het wereldvermaarde Schröderhuis in Utrecht, een internationaal baanbrekend ontwerp en een eerste aanzet in de richting van het functionalisme in Nederland. De reactionaire, traditionalistische richting van kort voor de wereldoorlog gaf hem echter weinig kansen. Pas midden jaren '50 kreeg hij belangrijke opdrachten en daarmee de erkenning waar hij recht op had. Behalve in Nederland bevindt of bevond zich ook werk van hem in Duitsland, Oostenrijk, Italië, de Verenigde Staten, Curaçao, Frankrijk en België. 

De tentoonstelling in de Witte Zaal laat een veertigtal originele ontwerpschetsen zien, een reeks die voordien nooit werd geëxposeerd. In zeven vitrinekasten wordt onder de vorm van schaalmodellen een kritisch overzicht geboden van zijn meubelontwerpen. Niet alleen de klassiekers komen aan bod, er zijn ook modellen te zien van nooit uitgevoerde ontwerpen. Een audio-visuele voor­stelling rondt het geheel af.

Praktisch

Witte Zaal, Gent. Nog tot 18 december 1999

Het Mechelse Meubel 1500-2000, Van houtsnijwerk tot design

Margaretha van Oostenrijk, tante van Karel V, koos Mechelen uit als residentiestad en voedde er haar neefjes en nichtjes op aan het hof. De aanwezigheid van de landvoogdes stimuleerde de kunstnijverheden, niet in het minst het houtsnijwerk, waarvoor Mechelen internationaal vermaard raakte. 

De vakkennis van de Mechelse houtsnijders uit het ancien  regime inspireerde de meubelmakers in recentere tijden. Van het midden van de 19de eeuw tot na de Tweede Wereldoorlog genoot 
Mechelen wereldfaam als meubelstad bij uitstek. 

Het jaar 2000 is een ideaal moment om het Mechelse meubel in de kijker te plaatsen. Niet alleen omdat het toevallig de 500ste geboorteverjaardag is van Keizer Karel, maar ook omdat het einde 
van het millenium de brug slaat van oud naar nieuw. Het hedendaagse design vervult hierin een scharnierfunctie: het is enerzijds schatplichtig aan de eeuwenoude houtsnij- en meubelkunst en vormt anderzijds de basis voor nieuwe ontwikkelingen, stijlen en opvattingen.

Sint-Antonius, Pestheilige, begin 16de eeuw, Gepolychromeerde notelaar. Alfred Hendrickx, Salontafel, ca. 1953, Pronkkoffer, Neorenaissance.

Links: Sint-Antonius, Pestheilige, begin 16de eeuw, Gepolychromeerde notelaar. 

Rechts boven: Alfred Hendrickx, Salontafel, ca. 1953 

Rechts onder: Pronkkoffer, Neorenaissance. Geschenk van de stad aan K. Dessain n.a.v. 25-jarig ambtsjubileum. 

Luik I: Houtsnijwerk in de eeuw van Keizer Karel

Oud Schepenhuis

In de 16de eeuw verwierf Mechelen een grote reputatie met zijn renaissance-beeldhouwwerk. Tot ver buiten de landsgrenzen werd beroep gedaan op de Mechelse ateliers. Aan de basis van de 
eeuwenoude traditie van houtsnijwerk ligt het ambacht van de  beeldsnijders. 

De tentoonstelling situeert de beelden in hun geografische en cultuur-historische context. Bijzondere aandacht gaat daarbij naar de stijlevolutie, van laatgotiek naar vroeggotiek, naar typische modellen van vrouwenbeelden, naar Mechelse meestertekens, naar geklede beelden en beeldengroepen. De grote ambachtelijke bedrijvigheid en het vakmanschap vormen een vruchtbare bodem voor de latere ontwikkeling van de meubelindustrie.

Luik II: Meubelen uit Mechelen 1820-1960

Cultureel Centrum Antoon Spinoy

De grote bloei van de Mechelse meubelnijverheid tijdens de eerste decennia van de 19de eeuw, die tot diep in de 20ste eeuw stand hield, genoot een wereldwijde faam. Niet alleen de als typisch Mechels omschreven neorenaissancemeubelen kenden een wijd verspreid buitenlands afzetgebied, ook andere stijlmeubelen werden tot in de Verenigde Staten van Amerika uitgevoerd. 

Aan de hand van individuele meubelen en meubelensembles krijgt de bezoeker een overzicht van wat de Mechelse meubelmakers produceerden. Dat deze productie zeer gevarieerd is en getuigt van degelijke vakkennis, wordt onder meer aangetoond met reproduc­ties, tekeningen en modelboeken uit de 19de- en 20ste-eeuwse ateliers. Bijzondere aandacht gaat naar de meubelbekleding, die vaak uit zeer kostbare materialen bestond zoals goudleer, fluweel, zijde en damast. 

Tenslotte bewijzen tal van interbellum-ontwerpen dat niet alleen 'klassieke' meubelen gemaakt werden in Mechelen.

Luik III: Hedendaags design

De garage, ruimte voor actuele kunst

De grote opbloei en eigentijdse creativiteit van de meubelont­werpers binnen en buiten Mechelen worden gevisualiseerd aan de hand van de voorbeelden uit twee recente en cruciale perioden in 
de geschiedenis van het nationale (meubel)design. 

De eerste periode loopt zowat van 1945 tot 1960. In deze afdeling zijn meubelen te zien van de belangrijkste Mechelse en Belgische ontwerpers, naast een selectie van originele documenten, werk­tekeningen, publicaties, publicitaire folders en affiches. 

De meubelen worden opgesteld in 'kijkappartementen' waarin ook designobjecten, keramiek en textiel uit die tijd hun plaats krijgen. de tweede periode beslaat het decennium 1990-2000 en wordt in de 
tentoonstelling belichaamd door de ontwerper-architect-designer Maarten Van Severen, wiens naam in de internationale designwereld reeds een begrip geworden is.

Praktisch

Van 4 februari tot 7 mei 2000 

James Ensor: Le jardin d'amour, 1888, Les cuisiniers dangereux, 1896, Ensor au chapeau, 1882

James Ensor: Le jardin d'amour, 1888 ( links), Les cuisiniers dangereux, 1896 (midden), Ensor au chapeau, 1882 (1888) (rechts)

De ongrijpbare Ensor. Schitterende tentoonstelling in Brussel

Na de twee vorige succesrijke tentoonstellingen (Delvaux, 1997 en Mag ritte, 1998) vormt de grote Ensorretrospectieve het sluitstuk van een indrukwekkende reeks tentoonstellingen van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel. 

Het was van 1929 geleden dat er nog een dergelijke tentoonstelling rond Ensor werd gemaakt en tot voor enkele decennia keek ook onze culturele overheid argwanend naar een voor hen onbekende en dus onbeminde Ensor. Het feit dat het Amerikaanse Paul Gettymuseum haar Intocht van Christus in Brussel in 1889 niet wil uitlenen, bewijst hoe belangrijk de Amerikanen dit schilderij en in het algemeen het oeuvre van James Ensor inschatten. Dat het ooit dertig jaar in bruikleen was van het KMSK in Antwerpen maar daar, lichtjes veronachtzaamd door de bevoegde overheid, nooit definitief werd verworven, illustreert de ommekeer in de waardering van het werk van James Ensor. 

Als sleutelwerk in zijn oeuvre konden de tentoonstellingsmakers het niet negeren en kozen ze voor een geslaagde reproductie die een centrale plaats kreeg in een zaal die volledig gewijd is aan dit belangrijk werk. Zoals bijvoorbeeld de mooie opgehoogde afdruk van de gravure, ooit nog eigendom van zijn biograaf Grégoire Le Roy en de zes tekeningen uit de reeks De aureolen van Christus of de gevoeligheden van het Licht die uitzonderlijk weer samengebracht werden voor deze tentoonstelling.

In de rest van de expositie komt zijn hele schilders-en prentenoeuvre aan bod. (Er zijn méér dan driehonderd stukken te bewonderen). De tentoonstelling streeft immers bewust naar een zo volledig en gevarieerd mogelijk overzicht van Ensors productie, met de nadruk op zijn meest vruchtbare en vernieuwende jaren (1885-1895). 

Die volledigheid durft bij sommige tentoonstellingen wel eens verzanden in eentonigheid zoals bij Delvaux, maar het oeuvre van Ensor is veel spannender en gevarieerder. Het museum koos voor een klassieke chronologische ophanging waarin de verschillende thema's worden vervlochten. Zo is er een zaal gewijd aan zijn stillevens, waar de invloed van de 17de-eeuwse meesters onmiskenbaar aanwezig is, een reeks portretten en een groep schilderijen met landschappen. Tussen die thematische werken hangt hier en daar een meer persoonlijk werk zoals Mijn dode moeder uit het Museum van Oostende en een aantal portretten van kennissen zoals de kunstcriticus Eugène Demolder en de verzamelaar Paul Buéso.

Tot slot zijn er de reeks zelfportretten of scènes waar de immer ironische en cynische Ensor zichzelf een rol toebedeelt. Deze reeks sluit goed aan bij de onderwerpen met de maskers en de carnavaleske figuren. 

Een complex oeuvre

Wie de commentaar en kunstkritiek op Ensor een beetje doorneemt stelt vast dat iedereen er wel iets uithaalt wat haar of hem goed past. Ensor laat zich duidelijk niet voor één kar spannen en dat blijkt nog eens uit deze schitterende tentoonstelling. Die ontkracht een aantal bestaande clichés over Ensor met zijn eeuwige maskers en skeletten. Vooral de werken uit zijn begin­periode illustreren zijn vakmanschap als schilder. Subtiele kleuren, spannende textuur en ongrijpbare lichtinvallen. 

De interessante catalogus benadert het oeuvre van de Oostendse meester vanuit verschillende invalshoeken wat gezien de complexiteit vermoedelijk de enige manier is. Met enige schroom proberen de kunsthistorici een analyse te maken, wel wetende dat ze een zondvloed van kritiek en commentaar over zich heen zouden krijgen indien Ensor nog leefde. Ook de liefde voor de muziek van Ensor blijkt uit schilderijen, tekeningen en partituren. 

In een aantal verduisterde zalen krijgen we tevens een beter inzicht in de reeks prenten zoals De wraak van Hop-Frog en de reeks rond Christus. Een aantal souvenirs en memorabilia zoals maskers, foto's en schilderspaletten getuigen in stilte en het halfduister van de illustere en unieke figuur die James Ensor ongetwijfeld was. Voor zoveel kunst en indrukken trek je het best meerdere uren uit of, indien mogelijk, twee bezoeken. 

Praktisch

Museum voor Oude Kunst, Brussel. Nog tot 13 februari 2000

Arcade & Co. Historie en prehistorie van het videospel

De geschiedenis van het videospel is nog heel jong. Toch is er in enkel decennia een spectaculaire evolutie geweest. Het videospel evolueerde van een curiosum in het lunapark op de kermis naar een gesofisticeerd toestel waarbij het steeds moeilijker wordt werkelijkheid en optische effecten van elkaar te onderscheiden. 

Videospel

Met deze expositie heeft het Speelgoedmuseum twee bedoelingen. Aan de hand van een tijdstabel en verschillende tijdsdocumenten wordt de geschiedenis van het videospel weergegeven: van de gulzige Pac-Man tot de strijdlustige Lara Croft, van een kabinet uit het lunapark tot virtuele realiteit. Of ... van 1971 tot een blik in de toekomst. 

Anderzijds wordt de band met het thema 'speelgoed' sterk benadrukt. Het videospel kent immers zijn voorlopers in de wereld van het traditionele speelgoed. Denken we maar aan de volgende evoluties: van schaakspel tot spelcomputer, van in legpuzzels voor kleuters tot de didactische VTechcomputers en van tafelvoetbal tot een computervoetbalspel. 

Naast dit geschiedkundige overzicht komen er ook andere aspecten van het videospel aan bod. Een dergelijk spel is immers meer dan louter een bron van ontspanning. Zo vertonen vele kabinetten een uiterst kunstzinnig karakter. Het design verwijst naar popart, sciencefiction, ... Ook zijn ze het bewijs van een zeer geavanceerde technologie. En last but not least hebben ze een educatieve betekenis, met name al spelenderwijs computerkennis opdoen. 

Uiteraard wordt alles in een aangepast decor aangeboden, van een woonkamer anno 1970 tot enkele futuristische taferelen. Tenslotte nodigt een dergelijke tentoonstelling ook uit tot actie op én voor het scherm. Je kan er dan ook je hartje ophalen bij het verslaan van een monsterlijke vijand of het ontsnappen uit een doolhof. 

Praktisch

Speelgoedmuseum, Mechelen. Nog tot 15 maart 2000

Roger Raveel

Links: Roger Raveel aan het werk in zijn atelier. 

Rechts: Buitenaanzicht van het Roger Raveelmuseum naar het ontwerp van architect Stéphane Beel. 

Opening Roger Raveelmuseum in Machelen aan de Leie

Allang dachten vrienden van Raveel eraan de schilderijen, tekeningen en objecten die zich nog in zijn kluis en atelier bevonden in een 'monografisch' museum onder te brengen. Op die manier wilden ze verhinderen dat dit belangrijk patrimonium de kans zou lopen in de kelders van musea terecht te komen. 

Roger Raveel wordt als één van de belangrijkste Belgische artiesten na WO Il beschouwd. Zijn werk is niet in de bekende kunsthistorische hokjes te catalogiseren. Het is eigentijds en tijdloos. Raveels kunst vindt zijn voedingsbodem in zijn onmiddellijke omgeving. Het is echter nooit lokaal gebonden. De dingen om hem heen krijgen een universele betekenis: de man, de vrouw, de planten, de betonmuur, de fietskar, de reclame, de technologie worden in tijd en ruimte gezien. 

Aanvankelijk zag Raveel zijn museum staan in het nabije Deinze of in Gent. Tot er een voorstel uit Machelen a/d Leie zelf kwam. Ze waren bereid hiervoor een met verval bedreigde pastorie en een aanpalend terrein ter beschikking te stellen. Er moest nog naar een architect worden gezocht. Stéphane Beel heeft bijna tien jaar aan dit museum gesleuteld. Het omvat de gerestaureerde pastorie en een ruim nieuw complex dat zich op een bevreemdend verrassende manier in het hortend ritme van het dorp integreert. Beels museum vereenzelvigt zich met de omgeving en neemt er afstand van, het opent zich en sluit zich af. 

Het Raveelmuseum herbergt ongeveer 300 schilderijen, om en bij de 2.500 tekeningen, een aantal objecten en een volledig overzicht van Raveels grafiek. Het ligt in de bedoeling van de Stichting Raveel om dit uitgebreide patrimonium vanuit diverse en wisselende invals­hoeken aan het publiek te presenteren. Ook zal Raveels werk in afzonderlijke tentoonstellingen geconfronteerd worden met de kunst van tijd- en generatiegenoten. Er zal verder gepoogd worden het in een internationale context te plaatsen en het te laten dialogeren met hedendaagse strekkingen. 

Het museum bezit veel werken uit zijn beginperiode: schilderijen en tekeningen die het atelier al lang niet meer hebben verlaten. Ze zullen voor velen een verrassing zijn. Wellicht zal men ook verbaasd opkijken bij de ontmoeting met de talrijk 'zogezegd' abstracte werken uit de tweede helft van de jaren '50. 

Het museum wil geen mausoleum zijn, maar een plek waar men in stilte kan genieten van en zich bezinnen over het werk van Raveel. Er zal ook ruimte geschapen worden om er Raveels oeuvre grondig te bestuderen en allerlei documentatie te raadplegen. 

Ensorgrafiek

Ensorgrafiek in confrontatie

James Ensor (Oostende, 1860-1949) was niet alleen een baanbrekend schilder en tekenaar, maar ook een van de belangrijkste grafische kunstenaars van zijn tijd. 

H ij liet een oeuvre van 133 etsen en tientallen litho's na. Zijn grafisch oeuvre was experimen­teel en modernistisch. Ensor hield geen rekening met academische gewoonten. Hij behandelde daarbij tal van thema's: (zelf)portretten, stads- en havengezichten, landschappen, religieuze taferelen, etsen en kritiek tegen het establish­ment... en uiteraard de unieke Ensoriaanse wereld met maskers, skeletten en schedels. 

De tentoonstelling laat zien hoe kunstenaars -meestal tijdgenoten van Ensor - tegen dezelfde onderwerpen aankeken in hun etsen en lithografieën. Er wordt werk getoond van o.a. Bauer, Bresdin, Haden, Khnopff, Klinger, Kollwitz, Manet, Spilliaert, Vallotton en Zorn. 

Om het Oostende van Ensor te ontdekken, zijn in de stad panoramische panelen geplaatst met reproducties van zijn werken. De bakens werd opgesteld op plaatsen die Ensor inspireerden.

Praktisch

Museum voor Schone Kunsten, Oostende. Nog tot 13 februari 2000

Tentoonstellingen cultureel centrum 'de Warande', Turnhout

De Bronzen Adhemar 1999, Erik Meynen 

De tweejaarlijkse Bronzen Adhemar Prijs gaat dit jaar naar striptekenaar en cartoonist Erik Meynen. Hij krijgt het beeldje voor zijn boek 'De jaren van Dehaene', een bundeling politieke cartoons uit de periode 1992-1999. De jury looft Meynens rake analyses van het Belgische politieke reilen en zeilen. 

Erik Meynen debuteerde in het weekblad Knack. Sinds 1990 leverde hij wekelijks een politiek getinte strippagina voor de Nieuwe Panorama en later voor P-magazine en Het Laatste Nieuws. Tussenin werkte hij nog voor De Morgen en zijn naam prijkte ook boven de Jean-Pierre Van Rossemstrip.

Van Bulletje tot Wentelteefje.  Een wandeling door de Hollandse striphistorie

Nederland maakte pas in de jaren twintig kennis met het stripverhaal. Kranten en later tijdschriften speelden daarbij een belangrijke rol. Aanvankelijk werd vooral buitenlands werk gepubliceerd. Maar al snel kwam ook talent van eigen bodem aan bod. Met het tijdschrift 'Sjors' (1936) - genoemd naar de bekendste Nederlandse stripfiguur - werd een aanzienlijk deel van de Nederlandse stripgeschiedenis geschreven. 

Nederlands Textiel Museum, Tilburg

Na de Tweede Wereldoorlog begon het gouden tijdperk van het Nederlandse beeldverhaal. In het tijdschrift 'Pep' (1962) kreeg een nieuwe generatie tekenaars een kans. In 1972 werd de uitgave van 'Sjors' en die van 'Pep' stopgezet. Uit de erfenis van beide ontstond 'Eppo', dat in 1985 samenging met 'Wordt Vervolgd'. In 1988 werd dat omgedoopt tot 'Sjors en Sjimmie Stripblad'. Naast de gekende namen verschenen er nieuwe tekenaars op de Nederlandse scène. Aan de hand van originele tekeningen, reproducties, merchandisingproducten, tijdschriften, vergrotingen, ... krijgt u in deze tentoonstelling een beeld van ongeveer 80 jaar stripgeschiedenis.

Razend rood en blits blauw! Kleuren zien, voelen en maken

Door heel de ruimte lopen dikke draden. Ze wijzen de weg en  zo kom je bij grote klossen van textiel. Deze zes kleurige klossen zijn bouwwerken waar je zomaar naar binnen kan. Je kan je hier amuseren en allerlei raadsels oplossen. Je schaduw zien in alle kleuren van de regenboog, tollen draaien, je verkleden, een spel spelen over kleur in de mensen- en dierenwereld, spelen op de computer en nog veel meer. 

Deze tentoonstelling is gemaakt voor kinderen vanaf 4 jaar, maar ook de volwassenen komen er heel wat te weten over kleur.

Praktisch

Cultureel Centrum de Warande, Turnhout

  • De Bronzen Adhemar 1999, Erik Meynen. Van 11 december 1999 tot 23 januari 2000
  • Van Bulletje tot Wentelteefje.  Een wandeling door de Hollandse striphistorie. Van 11 december 1999 tot 23 januari 2000
  • Razend rood en blits blauw! Kleuren zien, voelen en maken. Van 5 februari tot 16 april  2000
PAMZOV, Velzeke

Links: Prehistorische wapenuitrusting kan getest worden

Rechts: De vaste collectie kan ook bekeken worden

Beelden uit de prehistorie

In deze tentoonstelling nemen striphelden zoals Alex, Toenga, Tourmac en Suske & Wiske u mee naar de prehistorie op een archeologisch verantwoorde manier. Strips vormen het uitgangspunt voor een educatieve ontdekkingstocht door de prehistorie. Zowel tekenaars die realistisch te werk gaan als zij die stereotypen en anachronismen gebruiken, komen aan bod.

Maar al te vaak stellen wij onze voorvaderen nog voor als een allegaartje van barbaren die voorovergebogen lopen, klanken uitstotend, de knots op de schouder en de vrouw voortslepend aan de haren. De Kelten deden dan weer niets anders dan vechten,  bier drinken, dobbelen en op everzwijnen jagen. Er is dus werk aan de winkel en het PAMZOV wil ook hier zijn steentje bijdragen tot een betere begripsvorming over de prehistorie. Een ambitie die ook past binnen het beleid van het museum: het verleden aanraken en beleven is de bedoeling. 

Via stripbeelden, replica's en maquettes komen zeven onderwerpen aan bod: Beelden van de mens, De jacht, Wonen, Kledij, Vuur en steen, Oorlogsmaatschappij en Cultus en begraven. De replica's zitten in kasten met schuiven en laden. Door gaten in het plexi kan alles aangeraakt worden. Onder begeleiding van een gids worden de kasten opengemaakt en kunnen de objecten ook daadwerkelijk gehanteerd worden. De replica's zijn vervaardigd uit de oorspronkelijke materialen en de vroegere technieken worden zoveel mogelijk gerespecteerd.

Er zal vuur kunnen gemaakt worden, de evolutie van de jachtwapens en technieken zal te zien zijn en de verschillende onderdelen van wapenuitrustingen kunnen getest worden. 

Her)opening Museum 'het Toreke', Tienen

Toen het museum in januari 1998 zijn deuren sloot voor de realisatie van renovatie- en van nieuwbouwwerken werd een periode in de geschiedenis van het Toreke afgesloten. Ruim twintig jaar had het museum geknokt om een plaats te verwerven in het Tiense culturele leven. Talloze kunstenaars uit de stad en uit de regio passeerden de revue; historische tentoonstellingen werden met succes gerealiseerd. En toch was het museum aan vernieuwing toe: de tentoonstellingsruimte werd te beperkt, de museumreserve diende gevaloriseerd te worden, de educatieve werking snakte naar meer ruimte. 

0p 10 september heropende het Toreke haar deuren,  waarachter zich nu een tentoonstellingsoppervlakte van om en bij de 900 m2, een depot van 1000 m2 en een perfect uitgerust klaslokaal bevinden. 

Museum 'het Toreke', Tienen

Het museum toont nu een eigenzinnig verhaal rond het thema van de mensen uit de stad en de regio die werken, feesten en bidden. Dit thema loopt als een rode draad doorheen de tentoonstelling van zowel de Gallo-Romeinse vicusnederzetting als van de evocatie van Tienen in een recenter verleden. Het voorlopige en onvoleinde karakter van het verhaal wordt in de wijze waarop de informatie gebracht wordt verduidelijkt. Op deze wijze wil het museum het dynamische gegeven van de geschiedenis en van de geschiedvorsing op de voorgrond plaatsen. Niet de geschiedenis van vorsten en koningen, maar wel de geschiedenis van de gewone mensen uit de regio maken zij museumwaardig. Ze willen de bezoeker verbazen met alledaagse verhalen waarvan de graad van herkenning zeer groot is. Op deze wijze wil het museum zijn band met de omgeving en met de mensen uit de regio in evidentie stellen. 

Hoe leefde de doorsnee Tienenaar tussen de 16de en de 19de eeuw? Hij was arm of rijk, bewoonde een herenhuis in het centrum of een bescheiden rijwoning in de buitenwijk. Hij rentenierde, werkte als ambachtsman of was arbeider in de fabriek. Hij feestte op de kermis, was lid van de rederijkerskamer of koning van de schuttersgilde. Hij was pater in één van de vele kloosters of bad devoot in één van de kerken of kapellen ... En als hij ziek werd, dan ging hij naar het Gasthuis. 

De stad Tienen heeft van bij haar ontstaan een belangrijke rol gespeeld binnen de regio. Het verhaal dat in 'het Toreke' wordt verteld is niet alleen toegespitst op de stad zelf. Ook de eeuwenoude wisselwerking tussen Tienen en het omringende platteland komt uitgebreid aan bod. Het verleden wordt aan de hand van voorwerpen, evocaties, filmpjes en spelletjes opnieuw tot leven gewekt. Hiervoor worden de meest geavanceerde audiovisuele technieken aangewend. In de volledige museumruimte staan computerschermen ter beschikking zodat elke bezoeker een antwoord krijgt op zijn vragen.

Zittende vrouw, 4de-7de eeuw na Chr., Valkenmummie. 

Links: Zittende vrouw, 4de-7de eeuw na Chr. 

Rechts: Valkenmummie. 

Keizers aan de Nijl

Keizers aan de Nijl is de meest prestigieuze realisatie van het Gallo-Romeins Museum ooit. Er worden meer dan 250 objecten uit gerenommeerde Europese collecties getoond. De tentoonstelling werd opgezet in een uniek internationaal samenwerkingsverband. 

Met Keizers aan de Nijl speelt het Gallo-Romeins Museum in op een opmerkelijke hausse in de publieke belangstelling voor het behandelde onderwerp, met name de Egyptische archeologie. Met een uitgesproken Gallo-Romeinse museumcollectie was het een fascinerend vertrekpunt om na te gaan in welke mate die smalle strook naast de Nijl en het koude Noorden zich gelijkaardig ontwikkelden. De leefwijze van de gemiddelde Egyptenaar in de Romeinse tijd, zijn huisraad en kledij, zijn schoolkennis en literatuur, zijn geestesleven, bijgeloof en religieuze opvattingen ... worden in de tentoonstelling dan ook regelmatig getoetst aan de lokale situatie.

Van de tientallen Romeinse keizers die in de loop der tijden over Egypte heersen, staan er slechts enkelen ook echt aan de oevers van de Nijl. Het zijn zij die de bezoeker bij de hand nemen en hun een mooie impressie geven van hoe het er werkelijk aan toe ging. Een schaalmodel toont de fameuze Nijloverstromingen, waaraan het land vruchtbaarheid en welvaart dankt. Ingenieuze irrigatiesyste­men leiden het kostbare water waar het nodig is. De Romeinen introduceren een nieuw geavanceerd procédé.

Zij exploiteren dit rijke land als een echt wingewest en heffen belastingen op oogsten en op alles en nog wat. Dat tonen takslijsten en kwintanties aan, op papyri en potscherven. Uit andere documenten blijkt dan weer hoe de bezetter de vergriekste en Griekssprekende stedelingen bevoordeelt, ten koste van de modale plattelandsbewoners.  Het religieuze leven speelt zich grotendeels af rond de tempels. Een processie die zich een weg baant doorheen de opstelling legt mooi de link tussen de dagelijkse beslommeringen en het geestesleven van de bewoners van die tijd. 

Wat zeker zal bijblijven is dat Egypte niet uitsluitend piramides, farao's en mummies hoeft te betekenen en dat het verhaal van een groot rijk in zijn eindfase zeker zo intrigerend kan zijn als de geschiedenis van een bloeiperiode. 

Praktisch

Download hier de pdf

OKV plus 1999.4.pdf