Schilderijen bekijkt men het best van op een kleine afstand. Het spel van licht en schaduw, het effect van de contouren en kleuren komen zo het best tot hun recht. Maar soms kan het boeiend zijn met je neus tot vlak voor het schilderij te gaan. Je kan dan de materie ontdekken, de impasto, de structuur van het oppervlak, de penseelstreek van de kunstenaar en in een aantal gevallen bij oude meesters zelfs de ondertekening als de picturale laag in de loop der eeuwen doorschijnend is geworden. Of je ziet de impratura, de gekleurde verflaag over de grondlaag. Het wordt nog interessanter als je weet hoe de kunstenaar dat allemaal voor elkaar kreeg. Hiervoor zijn er helaas niet zoveel bronnen. Wie aan vroegere kunstenaarsboeken uit bijvoorbeeld de renaissance denkt, komt steevast bij Giorgio Vasari (1511-1574) terecht met zijn Levens van de Grootste Schilders, Beeldhouwers en Architecten.
Het handboek van de kunstenaar (Il Libro dell’arte) van Cennino Cennini
Dichter bij ons had je Karel van Mander (1548-1606) met zijn Schilder-boeck. Beide werken zijn nog altijd belangrijke bronnen voor de biografieën van de besproken kunstenaars, maar ze hebben het zelden over schildertechnieken. Het handboek van de kunstenaar spreekt niet over kunstenaars maar is de oudst bewaarde middeleeuwse tekst over materialen, recepten en technieken in de kunst. Dat gebeurde niet zoveel want de traditie en de keukengeheimen uit de kunstenaarsateliers gingen mondeling over en leerde je al doende. De auteur, Cennino Cennini (ca. 1360-ca. 1427), beschrijft dat je in een atelier start als knecht en gedurende één jaar moet oefenen in het tekenen op paneel. Dan werk je onder een meester in een atelier gedurende een periode van zes jaar om kleurpigmenten te leren maken, om gesso’s te vermalen en lijm te koken en te vergulden.
Dan moet je ervaring opdoen om te leren schilderen op paneel of op een muur, het maken van gouden stoffen, gedurende opnieuw een periode van zes jaar. “Terwijl je ondertussen steeds blijft tekenen, zonder op te houden, noch tijdens feestdagen, noch op werkdagen. En op deze manier zal je talent zich, door veel oefenen, ontwikkelen tot echt kunnen.”
Cennino schreef in het Italiaans, de spreektaal nadat Latijn eeuwenlang de enige schrijftaal was. Het boeiende boek werpt niet alleen een licht op de uiteenlopende schildertechnieken, maar ook op de tijdsgeest, regelmatig doorspekt met de nodige humor. Zo geeft hij advies hoe je je leven moet organiseren in het belang van de conditie van je hand. “Er is een andere oorzaak die, als je eraan toegeeft, je hand zo onzeker kan maken dat ze meer zal beven en veel meer zal trillen dan de bladeren doen in de wind, en dat is teveel genieten van het gezelschap van vrouwen.” Verdeeld over zeven delen geeft de schrijver het antwoord op zo’n 188 vragen. Hij volgt de chronologie van de leerling: eerst leren tekenen. “Hoe kan je tekenen met een loden stift? Hoe je leert de veer te snijden om te tekenen? Het belang om te weten hoe je penselen maakt.” Dan leren kopiëren naar de meesters en naar de natuur. Dan zelf kleuren leren maken: “over de beste manier om het rood genaamd cinnaber te maken om huidskleur te schilderen op de muur en over zijn aard.” Dan leer je schilderen op een muur en vervolgens op paneel. Maar je moet dat paneel eerst voorbereiden. Zo beschrijft de auteur stap voor stap hoe je kan schilderen om in het laatste deel te eindigen bij afgietsels. “Hoe je ervoor kan zorgen dat de persoon wiens gezicht je afgiet, kan blijven ademen.” Achteraan is er nog een uitgebreide thesaurus die de vele technische termen toelicht.
Het boek is een absoluut standaardwerk en wordt vermeld in zowat alle studies met betrekking tot oude schildertechnieken en de restauratie van middeleeuwse kunst. De laatste Nederlandstalige uitgave dateert van twintig jaar geleden en is nergens meer verkrijgbaar, maar uitgeverij Ludion nam de handschoen op en maakte er een fraaie uitgave van met treffende illustraties.
Boek
Cennino Cennini
Het handboek van de kunstenaar
Uitgeverij Ludion