'Visionair België' was de laatste tentoonstelling van Harald Szeemann. Met ruim vijfonderd werken verspreid over 26 zalen in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten stelde de curator zijn visie over België samen. Het resultaat leverde een bombardement aan beelden op, al waren er ook momenten van contemplatieve stilte.
In beeld: 175 jaar België, meer dan pralines, Kuifje en manneke pis
Een Zwitser ontdekt België
De tentoonstelling Visionair België was even ongrijpbaar als het land van Magritte, Eddy Merckx, Kuifje, Luc Tuymans en illustere dromers als Henri Lafontaine, Paul Otlet of Robert Garcet. Je vraagt je af hoe Szeemann het allemaal heeft geklaard om zoveel materiaal over België bijeen te garen. Toch was Szeemann bijzonder goed vertrouwd met onze cultuur en gewoontes. Zijn eerste contacten met België dagtekenden uit zijn jongensjaren waarover hij getuigde: "Ik denk aan mijn 17, 18 jaar. Er was een groot tuinfeest in Zwitserland en wat mij daar enorm opviel was de Belgische delegatie, vooral de vrouwelijke helft: al die meisjes of jonge vrouwen waren onveranderlijk groot en knap, met glinsterende krullen."
In de jaren vijftig maakte de jonge Szeemann kennis met 'les grands lions' van het Paleis voor Schone Kunsten: Emil Langui, Robert Giron en Madame Bertouil. Hij ontmoette in die dagen toonaangevende verzamelaars als Bertie Urvater, die hem bovendien te logeren vroeg en bij wie de halve kunst- en diplomatieke wereld over de vloer kwam. Szeemann ontdekte Luik en Oostende en verklaarde in laatstgenoemde stad zijn liefde aan Ensors kunst. Ook in de jaren zestig was Szeemann herhaalde malen in ons land. Onder meer op het filmfestival EXPRMNTL in Knokke en verder maakte hij kennis met figuren uit de Belgische kunst. In Brusselse galerie viel hij voor de kunst van Broodthaers, daarnaast ontdekte hij Permeke en Frits Van den Berghe, figuren die meer besloten bleven in onze nationale kunstgeschiedenis.
Geen Bosch, Brueghel of Rubens
Helaas kon Szeemann in het Paleis van Schone Kunsten er zelf niet meer bij zijn. Twee weken voor de opening van zijn Visionair België stierf hij aan de gevolgen van een slepende ziekte. "Een portret van België wou Harald Szeemann maken, België in al zijn complexiteit," zegt Paul Dujardin, directeur van het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten, die de Zwitser in 2002 uitnodigde een tentoonstelling samen te stellen naar aanleiding van 175 jaar België. Voor Szeemann betekende het een droom om die expositie alsnog te kunnen realiseren. Na Zwitserland en Oostenrijk werd Visionair België het sluitstuk van een grillige trilogie.
De hele Belgische geschiedenis zat in het evenement vervat, maar niet zoals we die verwachten. Zo ontbrak een aantal belangrijke kunstenaars. Je kwam in Visionair België geen Bosch, Brueghel of Rubens tegen. Szeemann lapte moedwillig zijn laars aan chronologie of hiërarchie, het geheel was allesbehalve een kunsthistorische presentatie en streefde dat in geen geval ook na. Er was geen Cobrazaal, geen zaal voor de surrealisten, alles stond losjes en associatief door elkaar.
Szeemann wou geen deel zijn van de officiële cultuur. Integendeel, hij sneed het mes naar eigen believen door de Belgische culturele en sociale gelaagdheid heen. In een van zijn laatste interviews formuleerde hij het als volgt: "Ik probeer namelijk de zaken op een andere manier voor te stellen. Door niet zozeer de grote namen nog eens te affirmeren met zeer veel aplomb, maar door minder bekenden te accentueren, en ook door verwante, niet puur artistieke stromingen en randfiguren naar voor te schuiven."
Mallemolen en Brouillard belge
De expositie opende met een vrolijke carrousel van kunstenaar Carsten Höller. Szeemann wou aanvankelijk op die ereplaats Ensors Intrede van Christus in Brussel, het doek dat ons land tot scha en schande heeft verkocht aan het Paul Getty museum. Het zoveelste schandaal. Het feest ging niet door. De onderhandelingen met het Amerikaanse museum liepen op niets uit ook al stond een regeringsvliegtuig klaar om het gegeerde kunstwerk over te vliegen naar het land van herkomst. Voor de zwervende curator Szeemann betekende Ensors meesterwerk immers een sleutelwerk van formaat.
Carsten Höller (°1961), een in België geboren kunstenaar die in Stockholm werkt, werd het alternatief. Szeemann vond zijn draaimolen een erg Belgisch kunstwerk. Een draaimolen staat in de eerste plaats voor feest. Toch is Höllers exemplaar geen gewone carrousel. Hij draait, maar doet één uur over één ronde. Het volgende uur draait hij in de andere richting. Szeemann zag in de mallemolen duidelijk een metafoor voor de Belgische situatie en mentaliteit.
Na de draaimolen strooide de Zwitser met gulle hand allerhande objecten uit over 26 zalen in het PSK. Jacques Charlier, Rik Wouters en Eddy Merckx, Congo, de utopische plannen voor een Cité du Mundaneum in Antwerpen, affiches voor de legalisering van abortus, het Atomium, de sterk tot de verbeelding sprekende installatie Brouillard belge van Ann Veronica Janssens.
Utopisten en excentriekelingen
Ongeveer halverwege het parcours stond je midden in de zaal van de utopie. Hier werd volop gedroomd. Onder meer door Paul Otlet en Henri Lafontaine. Ze stichtten in 1895 een instituut om de volledige menselijke kennis te inventariseren. In 1912 telde dit 'Internet op papier' meer dan negen miljoen steekkaarten. Wat er van dat Mundaneum overblijft, is nu in Bergen te bekijken. Utopie en het fantastische fascineerden Harald Szeemann op en top. Een paar zalen verder was de maquette te bekijken van de toren van Eben Ezer van utopist in het kwadraat Robert Garcet. Tussen 1948 en 1964 bouwde deze Garcet op een mijnheuvel in Eben-Emael een vierkante toren van zeven verdiepingen. Het bouwwerk van twintig meter hoog werd volledig in vuursteen opgetrokken, geheel volgens de verhoudingen van het hemelse Jeruzalem in het boek Openbaring. De vier hoeken van de toren zijn versierd met figuren uit de Apocalyps van Johannes. Onder de toren, in eindeloze mijngangen, bevindt zich Garcets vuursteen-museum.
Excentriekelingen als Garcet gingen ongestoord hun eigen gangetje terwijl andere monumenten genadeloos werden afgebroken: zo het Volkshuis van Victor Horta (ook de architect van het Paleis voor Schone Kunsten). Wat rest is een maquette die via het plafond in het PSK werd binnengehaald. In dezelfde zaal stond Luc Deleus ontwerp voor Situation Europa Gare Centrale. De architect laat daarin de hogesnelheidstrein op een elegante brug door Brussel glijden, vlak naast de Sint-Michielskathedraal. Een visionair ontwerp, en dus nooit gebouwd. C'est arrivé près de chez vous, de ondertitel van de tentoonstelling Visionair België, verwijst naar de gitzwarte film van Benoît Poelvoorde en Rémy Belvaux uit 1992. Ook Poelvoorde en Belvaux toonden zich 'visionairen' met dit portret van een Belgische beroepsmoordenaar annex kleine zelfstandige. C'est arrivé près de chez vous was reality-tv op zijn grauwst, nog vóór televisie door het fenomeen overspoeld werd.
Overrompelend kijkstuk
Voor Szeemann was België meer dan de simpele en voor de hand liggende optelsom van Kuifje, frieten en manneke pis. De Zwitser zocht vooral naar eigenzinnige en persoonlijk ingegeven associaties van de Belgische cultuur in zijn breedste zin. De man heeft zich jaren op een geweldige en intensieve manier voorbereid en je vraagt je af hoe hij het allemaal als buitenstaander heeft kunnen verwerken. Visionair België was vooral een overrompelend kijkstuk, het equivalent van een complexe en schizofrene natie. Toch zat er in deze tentoonstelling voor de aanwaaiende bezoeker iets vrijblijvende in. Wie ze bezocht, stelde namelijk een eigen tentoonstelling samen, construeerde een eigen beelden- en betekenissenpakket. Dat had het voordeel dat iedereen naar believen Visionair België naar inzicht en vermogen kon smaken.
Het overlijden van Harald Szeemann betekende ook het einde van een tijdperk. Szeemann wordt wel eens de grootvader van de 'Independant curators' genoemd. Sommige critici vonden dat curatoren in de jaren tachtig en negentig zich ontpopten als heuse en soms ook als eigenzinnige en betweterige kunstenaars. Of Szeemann zich een kunstenaar voelde? Wie het hem vroeg kreeg steevast te horen: "Nee, maar soms ben ik wel auteur, in de Franse betekenis van schrijver-maker, wanneer ik schrijf of wanneer ik een tentoonstelling uitvind. Je doet uiteindelijk van alles: je doet research, je stelt je ten dienste van de kunstenaar, door te discussiëren over de opstelling, de plannen in de hand. Veel jonge curators doen dat alomvattende en rechtstreeks werk niet meer."