Hoe kun je als museum een imago van provinciale dufheid van je afschudden? Afvoeren en iets nieuws bedenken. En dat is net wat in Bergen is gebeurd. Het Musée des Beaux-Arts werd afgebroken en door een heldere kunsttempel vervangen. Een nieuwe start onder een nieuwe klinkende naam: BAM!
Het Bam te Bergen - Het Surrealisme in België
Wakker schudden is de boodschap
BAM of in mensentaal Beaux-Arts Mons. Dat klinkt wel, vooral op een plaats waar wij het al jaren oorverdovend stil vonden op cultureel vlak. Je moet een paardengeheugen hebben om je nog de succesvolle tentoonstellingen uit de jaren tachtig in het Musée des Beaux-Arts voor de geest te halen. Ze waren er wel, zoals de schitterende Van Gogh en Belgique, het multidisciplinair Art et Sport, en, dichter bij ons, tijdens Europalia Italië in 2003 een boeiend overzicht van het artistiek leven in Rome in de jaren vijftig. Moest ik blij zijn of niet dat ik er haast moederziel alleen rondliep en de argwaan van de suppoosten opwekte door mijn belangstelling voor een catalogus? Dat museum had ook een vaste collectie, die bij elke gelegenheidsexpo in de mottenballen verdween. Ergens heb ik opgevangen dat die rond de figuren van Buisseret en Anto-Carte was opgebouwd en vermits ik al even weinig voor het koel academisme van de ene, als voor de sombere volksheid van de andere voelde, zal het niemand verwonderen dat ik die eigen museumcollectie nooit gezien heb. Het gebouw zelf was nietszeggend, een jaren zeventig afkooksel van de internationale stijl. Het lag vlak bij de Grote Markt, maar je had de indruk dat je het ergens in een achterbuurt moest opzoeken.
Vandaag is het Bam nog altijd in de smalle rue Neuve gelegen, maar het werkstuk van de Franse architect Christian Menu springt meteen in het oog. Een heldere luifel overspant de hele lengte van de gevel die zelf enkele meter werd teruggedrongen. Weg met die gesloten façade, hier is alles glashelder. 's Avonds is het effect nog sterker; het museum licht van binnenuit en straalt zo de voorbijganger tegemoet. De vrijgekomen ruimte tussen de straat en het gebouw wordt door een breed terras met houten vloerbekleding ingenomen. Wie dit betreedt blijft wel voeling hebben met de stad, maar beweegt zich toch al in een andere dimensie, met een kleine maritieme connotatie, en waarom niet? Buiten het volume van het eigenlijk museum, als een doorzichtig kiosk, bevindt zich de museumwinkel waar voor het ogenblik het aanbod zich sterk toespitst op de openingstentoonstelling over het Belgisch Surrealisme. Ook dat is een nieuw accent, maar er zijn er meer.
De creatieve ateliers voor jongeren liggen op het gelijkvloers, aan de gevelkant. Het eerste wat voorbijgangers van het museum te zien krijgen zijn dus die groepen die in diverse kunstdisciplines worden ingeleid. Er liggen namelijk drie ateliers naast elkaar. Al te vaak wordt dat onderdeel van de museumwerking in onaangepaste ruimten diep in het museumgebouw verborgen, maar hier geldt duidelijk een andere optiek.
De tentoonstellingsruimte vormt de kern van het gebouw. Het circulatieparcours loopt er omheen, sterk betrokken op de omgeving. Hellende vlakken verbinden de drie verdiepingen en bieden wisselende uitzichtpunten op de oude stadskern van Bergen: een originele doorkijk tussen oude gevels naar de fonkelende bladgouddecoratie van het gerenoveerd belfort, of vlakbij de gotische dakbekleding van het stadhuis, of nog dichter bij, aan de voet van het museum, een lapidarium in een sombere stadstuin. De bekroning van dit parcours is echter het dakterras, waar eens te meer de maritieme toon opvalt. Het herinnert aan het bovendek van een schip, of aan het solarium van een villa uit het interbellum. Dit is niet in eerste instantie een tentoonstellingsruimte, maar een mooiere plek voor recepties zal er in heel de stad wel niet te vinden zijn.
Het surrealisme in België, zelfs na Magritte
In afwachting van de opgefriste vaste collectie die er bij ons bezoek nog niet stond, hebben wij slechts twee van de drie verdiepingen verkend. Over tien zalen verspreid brengt de openingstentoonstelling een overzicht van het Belgisch Surrealisme. Wie denkt dat hiermee voor een gemaksoplossing werd gekozen ( Magritte en co altijd troef), mag die opinie wel herzien. Dit is niet het zoveelste festival Magritte, maar wel een eerlijke poging om de Surrealistische beweging in ons land als een geheel voor te stellen.
Samensteller Xavier Canonne heeft het zich niet gemakkelijk gemaakt, want de surrealisten waren kampioenen in het uitspreken van banvloeken, het tot stand brengen van afscheuringen, de werking van éénmansbewegingen en het opzetten van mystificaties, tot valsemunterij toe. Daar getuigen honderden documenten van. Vergelijk dan de vlugschriften en de vervalste exemplaren ervan en je merkt dat dit geen gemakkelijke jongens waren.
De liefhebbers van Magritte kunnen gerust zijn. Zijn werk is inderdaad aanwezig , op overtuigende wijze zelfs; maar zonder monopolie. De verdienste van Canonne is zeker dat hij de werking van het surrealisme in de laatste decennia van vorige eeuw op de kaart gezet heeft. Die weinig gedocumenteerde periode begint bij de dood van Magritte in 1967 en zou kunnen afgesloten worden met die van Tom Gutt in 2002.
En dan blijkt hoe markant een figuur als Marcel Mariën wel geweest is. Hij vertegenwoordigt in alle hevigheid de surrealistische opstandigheid, met een vlijmscherpe pen, gekoppeld aan een enorme creativiteit. Zijn objecten, collages en teksten vertrekken van triviale elementen, maar resulteren via heel eenvoudige, primitieve ingrepen in beklijvende beelden van het anders zijn. Daarom werd terecht een object van Marcel Mariën als uithangbord voor de tentoonstelling gekozen: de bril met één enkel glas die hij L'Introuvable ( de Onvindbare) gedoopt heeft en waarvan er uiteindelijk twee versies gevonden werden!
Vervelend voor wie met verstarde opvattingen rondloopt, maar figuren die een beetje in de schaduw raakten worden hier opgewaardeerd, terwijl anderen op de zijsporen van het surrealisme verzeilen. Zo kunnen wij vaststellen dat het fotografisch werk van de Antwerpenaar Leo Dohmen meer om het lijf heeft dan oorspronkelijk gedacht werd; maar eveneens waar een beginnende Marcel Broodthaers de mosterd haalde, bij Mariën met name. Verrassingen genoeg, maar spijtig genoeg niet allemaal even aangenaam. Zo blijkt het toch dat naar het einde van de behandelde periode de spoeling soms erg dun werd. Tom Gutt verrast nog met objecten die verder bouwen op vondsten van Marcel Mariën, maar dat plezier ontbreekt haast volledig bij de jongste lichting die de indruk geeft te schroomvol naar een aantal grote voorbeelden uit de vorige generaties te hebben gekeken. Het bewijs dat surrealisme zonder beeldstormerij tot een papieren tijgertje verwordt. Gelukkig geldt deze opmerking pas voor de laatste zaal van de expo.
Bij het verlaten van de expo blijkt één zaak heel duidelijk. Aan plaatsgebrek lijdt dit museum zeker niet. De moduleerbaarheid van de ruimte is voor deze tentoonstelling uitmuntend gebruikt, van grote zalen tot kleine kabinetten. Eigen aan het surrealisme is het element verrassing en daar speelt de scenografie van deze tentoonstelling ook goed op in. Soms wenkt al van enkele zalen ver een groot schilderij je toe of je ontdekt een schitterende Delvaux (geen surrealist, sorry!) pas als je midden in de zaal staat. Dat Xavier Canonne zijn onderwerp goed kent - hij doctoreerde ermee - blijkt uit de heldere wandteksten die in de verzorgde bezoekerscatalogus werden hernomen.
Vermeldenswaard is de uitmuntende kwaliteit van de Nederlandse vertaling. Niets van de oorspronkelijke tekst is verloren gegaan; zoiets is zeldzaam.
Wie het onderwerp verder wil uitdiepen kan dit doen aan de hand van de schitterende publicatie van het Mercatorfonds (Xavier Canonne, Het surrealisme in België 1924 -2000, Mercatorfonds, Brussel, 2006). Het werk is bijzonder goed gedocumenteerd, maar de lezer die met het onderwerp niet helemaal vertrouwd is, had hier graag een klaardere afbakening gekregen van de beweging en van haar geloofspunten. De auteur lijkt het er zelf ook wat moeilijk mee te hebben. Maar anderzijds neemt hij klakkeloos sommige partijdige kritiekpunten over, zoals het onredelijk scherp afwijzen van een figuur als Marc Eemans die hij louter als een landsverrader en collaborateur opvoert, zonder zijn surrealistisch oeuvre ook maar één objectieve blik te gunnen.
Nieuw leven in het slachthuis
Elders in de stad staat een andere tentoonstellingsruimte die naargelang de omstandigheden eigen tentoonstellingen kan brengen of aanvullend werkt bij het aanbod in het BAM.
Het is de gerenoveerde site van het voormalig slachthuis van Bergen. Tot begin juni was hier een selectie te bewonderen uit de stedelijke verzameling pentekeningen van Armand Simon. Simon, die tot de Henegouwse groep van het surrealisme gerekend wordt, krijgt ook wel de bijnaam van kluizenaar van Pâturages' opgekleefd. Hij is dus één van die surrealisten die de individuele missie hoger inschatten dan het groepsgebeuren.
Zijn werk dat door de surrealisten erg op prijs werd gesteld, kreeg tijdens zijn leven buiten die kringen nauwelijks waardering. Aan veilingresultaten te oordelen is daar sindsdien wel drastisch verandering in gekomen. Zijn fantasie liet zich door niets inperken; de Zangen van Maldoror van Lautréamont behoorden wel tot zijn favorieten. De tekening vatte hij allerminst op als illustratie, veeleer als een verder bouwen op het poëtisch gegeven, wars van elke regulerende ratio en daarover waren de surrealisten erg geestdriftig. Het is wel even stappen naar de site van het voormalig stedelijk slachthuis. De verleidingen onderweg zijn legio. Bergen is immers goed bezig zijn grauw imago van hoofdstad van de Borinage af te schudden. Een kwaliteitsvolle culturele infrastructuur is dan even belangrijk als een goed commercieel aanbod.
Tentoonstelling
Het Surrealisme in België 1924-2000. Nog tot 19 augustus 2007 in Beaux-Arts Mons