Toen tien jaar geleden het kunstencentrum Wiels in de voormalige brouwerijgebouwen in Vorst een onderkomen vond, waren de verwachtingen hooggespannen. Het was een bijzonder welkom initiatief waarbij zowel degenen die zich om de modernistische architectuur bekommeren, de verdedigers van industriële archeologie en zeker ook de liefhebbers van hedendaagse kunst elkaar konden vinden. Daarenboven maakten de initiatiefnemers er een punt van om ook betrokken te zijn op de wijk en zijn inwoners. Wie regelmatig of af en toe naar het Wiels afzakt, kan zich overtuigen van de vruchten van al deze volgehouden inspanningen. Het centrum kan bogen op een rijk en gevuld palmares van geëngageerde en kritische exposities die ook buiten onze grenzen weerklank vinden.
Het zeer aanwezige museum in Wiels
Een museum en zijn functie
Om de tiende verjaardag enige luister bij te zetten overtroeft het kunstencentrum zichzelf met de tentoonstelling Het afwezige museum. Het is een tentoonstelling die ook een statement wil zijn of zoals directeur Dirk Snauwaert het verwoordt: “een tijdelijke tentoonstelling als een voorafschaduwing of blauwdruk voor een mogelijk museum voor hedendaagse kunst in de hoofdstad van Europa.” In de catalogus die aansluit bij de expositie zijn drie essays opgenomen. Charles Esche, de huidige directeur van het Van Abbemuseum in Eindhoven, stelt het daarin als volgt: “Musea zijn plekken waar een maatschappij verhalen vertelt aan zichzelf.” En hij verwijst daarbij ook naar de moeilijkheid voor een museum in Brussel omdat de “Belgische natie” eigenlijk niet bestaat. Welke verhalen moet je daar dan vertellen? Hij verwijst verder hoe het Van Abbe in de loop der jaren onder de diverse directeurs, zoals Rudy Fuchs en Jan Debbaut, is geëvolueerd en hoe mede door de globalisering de visie sterk is beïnvloed. Waar we vroeger de kunstbril vooral richtten op de westerse wereld, een wereld die zich afspeelde “tussen New York en Wenen”, is de kijk ruimer en gelukkig ook minder eurocentrisch geworden.
Dirk Snauwaert stelt vast dat er niet enkel in Brussel, maar ook in tal van andere metropolen, debatten en fora gehouden worden rond de oprichting van een nieuw museum voor hedendaagse kunst. Telkens gaat het dan om een gebouw of over een collectie, maar wordt zorgvuldig de vraag vermeden over wat er moet gedaan worden, welke kennis en inhoud er eigenlijk moet worden overgebracht. Hij geeft in zijn essay zelf een aanzet: “Stilstaan bij fenomenen van de materiële en immateriële cultuur, ze observeren en duiden, dat is uiteindelijk de functie van het museum. Een vaste verzameling is daarbij geen voorwaarde.”
Ondanks het feit dat de musea voor hedendaagse kunst genieten van een grote en stijgende populariteit, dat bewijzen de hoge bezoekcijfers, ontbreekt hun stem in het publieke debat of wordt ze amper gehoord door de beleidsmakers.
Het afwezige
Voor de tentoonstelling zijn de grote ruimten in het gebouw van architect Adrien Blomme getransformeerd door Richard Venlet (°1963) die er, door het plaatsen van diverse wanden, meer intieme en beheersbare kamers en zalen heeft gecreëerd. Verder loopt de expositie over drie locaties die eveneens tot het patrimonium van de voormalige brouwerij behoorden.
De tentoonstelling start op de tweede verdieping van het eigenlijke Wiels en plaatst het project in een specifieke kunsthistorische en sociale context van Brussel en België. Hier wordt de nadruk gelegd op het afwezige. De collecties die in musea gepresenteerd worden, zijn altijd het resultaat van een keuze, een bepaalde kijk op de geschiedenis, waarbij bewust of onbewust feiten, gebeurtenissen, houdingen en ideeën over het hoofd worden gezien. Nochtans is het de totaliteit van de historische context die de kunst en de kunstenaar heeft beïnvloed. Sommige leemtes zijn gewenst als een zeker geheugenverlies, sommige feiten of gebeurtenissen zijn verdrongen of de informatie erover is schaars en moeilijk te vinden. Dirk Snauwaert geeft voorbeelden. De kritische kijk op ons koloniaal verleden lijkt verworven maar in de Brusselse musea zijn daar weinig sporen van te vinden. Ook de collaboratie, de Koude Oorlog of de vrouwenbeweging, toch belangrijke momenten in onze geschiedenis, blijven nagenoeg onzichtbaar in de collecties. Het eerste gedeelte van de tentoonstelling in Wiels vult die leemtes op.
Sterk is hier de ruimere aandacht die gewijd wordt aan de bij ons minder bekende kunstenaar Felix Nussbaum (1904-1944). Deze Joods-Duitse schilder verbleef met zijn vrouw in Rome toen Hitler in 1933 de macht overnam. Ze vluchtten naar Frankrijk en kwamen uiteindelijk in 1935 in Oostende en later in Brussel terecht. Bij het uitbreken van de oorlog werd Nussbaum door de Belgische overheid gedeporteerd (hij was immers een Duitser) naar een concentratiekamp in Zuid-Frankrijk. Hij kon ontsnappen en dook samen met zijn vrouw onder in Brussel. In 1944 werden ze verklikt en door de Gestapo met het laatste Belgische Jodentransport naar Auschwitz gevoerd, waar ze werden omgebracht. Hoewel Felix Nussbaum tot de artistieke avant-garde behoorde vinden we van hem geen werken in onze grote kunstmusea. Zijn werk is nu weer zeer actueel omwille van de manier waarop hij zijn persoonlijke ervaringen als vluchteling en migrant heeft weergegeven.
Uiteraard kon ook Marcel Broodthaers (1924-1976) hier niet ontbreken. Hij is immers de Belgische kunstenaar die sterk het museum in vraag stelde en de aandacht vestigde op de rol van een museum als ruimte voor kritische bevraging en analyse. In de debatten over een museum hedendaagse kunst in Brussel komen deze aspecten nauwelijks aan bod. Als politici al belangstelling hebben is het vanuit het oogpunt prestige en citymarketing. Dirk Snauwaert bekritiseert de beslissing van het Brussels Gewest om voor de invulling van het nieuwe museum voor moderne kunst, dat in het Citroëngebouw zal komen, samen te werken met het Parijse Centre Pompidou. Hij vindt het een duur en geen goed idee. Het komt volgens hem neer op kiezen voor kunstmatige import in plaats van te kiezen voor het vertellen van een eigen verhaal.
De mogelijke invulling
Het tweede en grootste deel van de tentoonstelling gaat meer over de invulling van het museum, over het soort werken die er dienen getoond. Het wil een blauwdruk of suggestie zijn voor de kunstpraktijk en het programma dat een toekomstig museum van hedendaagse kunst in Brussel zou kunnen hanteren. Er wordt daarom rekening gehouden met het feit dat Brussel zowel hoofdstad is van de Europese Unie als hoofdkwartier van de NAVO en uiteraard ook een zeer multiculturele en meertalige stad. Vanuit dit standpunt vertrekkend biedt de tentoonstelling een waaier van kunstenaars van zeer diverse origine. Er zijn er bij die in ons land of de buurlanden geboren en getogen zijn, anderen verblijven hier al enige tijd en zijn bijzonder interessant omdat ze die vermenging van culturen in hun werk tot uiting brengen. In een museum van hedendaagse kunst in een hoofdstad als Brussel is het belangrijk dat de rijkdom van de vele aanwezige culturen en de wederzijdse bevruchting en beïnvloeding naar voor wordt gebracht, net zoals er aandacht kan en moet zijn voor de problematieken die de multiculturaliteit met zich kan brengen.
Van een opera en een staatsgreep
In het vroegere gebouw waar de elektriciteitsgeneratoren stonden opgesteld is nu het Vorstse cultuurcentrum Brass gevestigd. Daar is onder meer werk te zien van Michel François (°1956), Otobong Nkanga (°1974, winnares van de Belgian Art Prize 2017) en van de Franse Lili (°1975). Deze laatste toont er een muzikale installatie. Een aantal paspoppen dragen met teksten bedrukte kledij. Het gaat eigenlijk om de presentatie van een ‘Kleine tragische opera over beelden en lichamen in het museum’. Het libretto is van de genoemde kunstenares, de muziek van Nicolas Murer. Het verhaal gaat over een stad die getraumatiseerd is, nadat een jonge zwarte man door de politie werd gedood. In het museum presenteert een kunstenares haar werk, ze heeft herhaaldelijk gebruik gemaakt van archiefbeelden van politiegeweld en van dode zwarte lichamen. De reacties van de suppoosten, de curator, de kunstcriticus, de gemeenschap komen in het libretto naar voor. Het museum wordt een plek voor intense discussies en voor dialoog. Het is een indrukwekkend werk dat mensen aanspreekt. Het is ook een werk dat heel raak is gekozen om deel uit te maken van deze bijzondere tentoonstelling. De opera werd ook effectief een aantal keren opgevoerd in wereldpremière in Brass.
In de derde locatie, een vervallen gebouw waarvoor er nog geen definitieve plannen voor renovatie zijn, heeft onder meer Mark Manders (°1968) gezorgd voor een zeer geslaagde installatie van zijn beelden. In de kelder van het gebouw wordt de installatie van Jos de Gruyter(°1965) & Harald Thys (°1966) Keizer Ro. Het verslag van een staatsgreep in onze gewesten uit 1993 nog eens getoond. Het is een installatie met documenten en videobeelden die een glimlach kan ontlokken, maar die ons meteen ook bewust maakt van de broosheid van het bestaan en van de relativiteit van onze zekerheden. Het zal duidelijk zijn: aan de aanwezigheid van ‘Het afwezige museum’ kan niet zomaar worden voorbijgegaan.
Museum voor moderne kunst in Brussel
In 2014 kondigde Brussels minister-president Rudi Vervoort aan dat onze hoofdstad “zijn Guggenheim, zijn MoMa” zou krijgen. Het gewest kocht daartoe in 2015 het Citroëngebouw aan het IJzerplein voor 20,5 miljoen euro. Het was de bedoeling om in het nieuwe museum ook de collectie moderne en hedendaagse kunst van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België te presenteren. Toenmalig staatssecretaris Elke Sleurs, bevoegd voor deze federale kunstcollecties, weigerde ze ter beschikking te stellen. Brussel moest op zoek naar een andere invulling.
In september vorig jaar kondigde het gewest aan dat het gaat samenwerken met het Franse Centre Pompidou. Het verantwoordde die keuze door de vaststelling dat bij het gewest de knowhow ontbreekt om een dergelijk project op te starten en te runnen en dat er daarom gezocht is naar een partner met een grote collectie en de nodige expertise. Hoeveel het gewest elk jaar aan het Centre Pompidou zal moeten betalen, is niet bekend gemaakt.
De renovatie van het Citroëngebouw is geraamd op 160 miljoen euro. Het gaat om een groot complex van 35.000 vierkante meter. Naast het nieuwe museum voor moderne kunst zal het ook onderdak bieden aan het CIVA, een internationaal centrum voor de stad, de architectuur en het landschap. Het bundelt diverse organisaties, waaronder het Sint-Lukasarchief. Het CIVA krijgt bijna een derde van het Citroëngebouw toegewezen en zal er een architectuurmuseum inrichten.
Tentoonstelling
Het afwezige museum. Blauwdruk voor een museum van hedendaagse kunst voor de hoofdstad van Europa - Nog tot 13 augustus 2017 – Open: dinsdag t.e.m. zondag van 11 tot 18 uur - Gesloten: maandag - Wiels, Van Volxemlaan 354, 1190 Brussel - T 02 340 00 53