Emile Verhaerens zwarte trilogie is niet zijn meest gelezen werk. Nochtans zijn de snel opeenvolgende bundels – uitgebracht tussen 1887 en 1891 - behoorlijk fascinerend. In Les Soirs, Les Débâcles en Flambeaux noirs loeren dood, verval en vergankelijkheid voortdurend dreigend om de hoek. Met zijn zwarte poëzie plaatste Verhaeren zich onherroepelijk op de internationale literaire kaart van het fin de siècle.
De zwarte Verhaerens
Ode aan dood en verderf
Debuteren deed Verhaeren in 1883 met Les Flamandes. Die vroege gedichten waren gedrenkt in Vlaamse genreschilderkunst en gezapige poëzie van de Scheldelandschappen. Net als zijn collega’s had hij Paul Verlaine grondig gelezen. Vijf jaar na zijn debuut ging de schrijver putten uit de meer intieme krochten van zijn ziel. Daaruit diepte hij neerslachtige, donkere en authentieke verzen op. Die zwarte poëzie was een radicale ommezwaai. Volgens zijn nicht Marie Gevers was dat te wijten aan neurasthenie. Het zou de angst voor zijn zenuwziekte zijn die Verhaeren tot zijn driedelige ode aan dood en verval dreef.
De ziekte zal er wel voor iets tussen zitten, maar de tentoonstelling Zwarte Poëzie in het Verhaerenmuseum plaatst het zwarte drieluik vooral in een internationale literaire context. “Het past perfect bij de toon van auteurs tijdens het fin de siècle. Ook schrijvers als Georges Rodenbach en vooral Joris-Karl Huysmans waagden zich aan dat soort neerslachtige teksten,” vertelt conservator Rik Hemmerijckx. Ook de intrigerende illustraties in de zwarte trilogie zijn aan die laatste schatplichtig. In Huysmans’ meesterwerk À rebours verzamelt zijn hoofdpersonage tekeningen van Odilon Redon. Dit bombardeerde Redon tot huisillustrator van de symbolisten. Edmond Picard, Jules Destrée en Iwan Gilkin deden een beroep op zijn werk, en ook Verhaeren vroeg Redon voor elk van de bundels om een illustratie. Op de tentoonstelling is de originele ontwerptekening voor Flambeaux noirs te zien. Die etaleert de melancholie van de kunstenaar, met een mysterieus decor van zuilachtige figuren en de zwarte fakkel ervoor. Als Verhaerens poëzie al zwart was, deden de steendrukken daar een schep bovenop.
Luxe-uitgave voor verzamelaars
De op honderd exemplaren gelimiteerde uitgaven werden gedrukt voor bibliofielen. Ongezien voor die tijd was de omslag: op het rode gemarmerde voorplat stond enkel het jaartal en de titel. Geen auteur, wel het logo van uitgever Edmond Deman. “De meeste exemplaren zitten in privécollecties,” verduidelijkt Hemmerijckx. “Dat maakt het zo bijzonder om ze hier niet enkel alle drie te tonen, maar ook varianten waarvan slechts één bestaat.” De meeste komen uit de collectie van Deman. Hij stond op goede voet met toonaangevende kunstenaars als Fernand Khnopff, die het logo van de uitgeverij ontwierp. Khnopff tekende ook een potloodtekening in Demans exemplaar van Les Soirs, broederlijk naast Redons L’Idole. Ook Théo van Rysselberghe maakt een tekening in een editie die op de tentoonstelling te zien is.
De zwarte bundels introduceerden Verhaeren in de literaire avant-garde van het moment. Huysmans loofde hem vanuit Parijs met een op de tentoonstelling te lezen brief. Even belangrijk in de lichtstad was Stéphane Mallarmé. “Verhaeren stuurde hem waarschijnlijk zijn werk op. De Parijzenaar hield het salon Les Mardis de Mallarmé, en stelde daar de zwarte trilogie voor. Zo bereikte Verhaeren een internationaal publiek,” volgens Hemmerijckx. Ook van Mallarmé exposeert het Verhaerenmuseum correspondentie: twee briefjes waarin hij in 1891 Flambeaux noirs prijst. Het grote publiek volgde pas later, toen de trilogie in 1895 herdrukt werd door de Parijse uitgeverij Mercure De France. Het unieke buitenwerk ruimde plaats voor een sobere gele boekomslag, zonder illustraties en met auteursnaam, maar met grotere verspreiding.
De dreiging van de grootstad
Verspreid over de tentoonstelling illustreren fragmenten uit Verhaerens manuscripten zijn schrijfproces. Het handschrift van Tourment uit Les Soirs, geschreven tussen 1885 en 1887, is een werkdocument vol doorhalingen en verbeteringen, net als het manuscript voor Dialogue uit Les Débâcles. De trilogie haalt voor het eerst thema’s aan die de schrijver erna nooit meer zal lossen. “Eigenlijk is de indeling in trilogieën artificieel. Vaak komen onderwerpen terug,” vertelt Hemmerijckx.
“In de zwarte trilogie heeft de grootstad een belangrijke rol, wat terugkeert in Les Villes tentaculaires.” Grootstad van dienst was Londen. In de geest van Baudelaire ruilde Verhaeren het Scheldelandschap in voor de Britse hoofdstad. Londen werd het canvas voor vertwijfelde teksten vol zelfkwelling. Ook ontlook er zijn sociale gevoeligheid. Verhaeren beschreef er de haven, prostitutie en de revolte.
Op reizen over het Kanaal werd Verhaeren vergezeld door zijn vriend Willy Schlobach. Die werd getroffen door de lonkende vergankelijkheid in de teksten. Op de tentoonstelling is een catalogus te zien van een salon van Les XX uit 1891. Daarin staat de reeks Londres van Schlobach beschreven, met op Verhaerenteksten gebaseerde tekeningen als La Morte, La Dame en Noir, Le Glaive, Là-bas en Hantises. Enkel La Morte bleef bewaard. De pasteltekening kreeg een ereplaats in de schrijfkamer van de dichter.
Het Verhaerenmuseum vroeg enkele hedendaagse kunstenaars om in Schlobachs voetsporen te treden. Eén daarvan is Vladimir Ivaneanu. Hij ging in een houtsnede op zoek naar de verdwenen tekeningen van Londres. In het midden van het werk drijft Ophelia, net als op Schlobachs La Morte. Aan haar hoofd zit Schloback te tekenen, terwijl Verhaeren meekijkt. Aan de voeten van de vrouw knielt Ivaneanu zelf. In zijn handen houdt hij de teruggevonden tekeningen, maar de gegeerde werken vatten spontaan vuur. Ook Martha Verschaffel werkte met La Morte. Op de tentoonstelling zijn dus drie verschillende visies op de dood te zien, als droefgeestig artistiek vervolg op het gelijknamige gedicht.
Antropomorfe stenen
David Verstraete liet zich door de boekomslag prikkelen. Onder de indruk van de gemarmerde kaft, creëerde hij met pen, potlood, olieverf en aquarel een gelijkaardig effect. Ook Vigidis De Cauter ging de dialoog tussen oud en nieuw aan. In een geëxposeerd boekje met de handgeschreven poëzie, maakte ze bij elk gedicht een tekening. Daarna scande ze haar tekeningen, drukte die op doek en vormde daarmee een patchwork aan de muur van de museumzaal.
Wie door de tentoonstelling snuistert, houdt ongetwijfeld halt bij de onverwachte stenencollectie. De link met de poëzie is op het eerste zicht ver te zoeken. Voor Les Soirs maakte Redon echter de enigmatische prent L’Idole, een rots in de vorm van een mensenhoofd. Dit was voor het museum een uitgelezen kans om een beroep te doen op Ben Kockelkoren. Al jaren verzamelt die antropomorfe stenen in de Franse Cenvennes. Naast het werk van Redon en het gelijknamige manuscript, plaatste hij stenen met menselijke trekken: een speelse knipoog in een behoorlijk zwarte tentoonstelling. De zwarte trilogie werd naar aanleiding van de Zwarte Poëzie vertaald door Stefaan van den Bremt en uitgegeven door Uitgeverij P.
Tentoonstelling
Zwarte poëzie – Nog tot 26 november 2017 - Emile Verhaeren Museum