Een kunstenaar aan het werk in zijn atelier is steeds een courant thema geweest in de schilder- en tekenkunst. Denk maar aan het schilderij "Las Meninas" (1656) van Diego Velasquez dat wordt bewaard in het Prado van Madrid. Het toont Velasquez die het koninklijk echtpaar schildert; in werkelijkheid gaat het om een zelfportret van de kunstenaar in zijn atelier in het paleis van koning Filips IV. We zien Velasquez aan zijn schildersezel, omgeven door de leden van de Spaanse hofhouding en de infante Margarita. Ook Rembrandt heeft meer dan eens zichzelf geschilderd, aan het werk in zijn atelier.
Kunstenaarsateliers
Dergelijke doeken of tekeningen zijn thans - naast Karel van Manders "Schilderboeck" (1604) - de enige bronnen die ons nog een beeld geven van hoe kunstenaars leefden en werkten.
Ze bewijzen tevens het belang dat de kunstenaar door de eeuwen heen heeft gehecht aan zijn atelier. In de 19e eeuw lijkt de kunstenaar bijzonder veel aandacht te hebben besteed aan zijn werkomgeving. Naar het einde van deze eeuw toe beschikken ook steeds meer kunstenaars over de nodige middelen om een woning met atelier te bouwen. De kunstenaarswoningen uit die periode verdienen in deze bijdrage onze aandacht en dan in het bijzonder de ateliers van schilders, beeldhouwers en enkele ambachtelijke kunstenaars. Architectenwoningen en fotografenateliers komen hier niet of minder aan bod. Bij de keuze van de ateliers zijn in de eerste plaats de opvallende architectuur en de inrichting bepalend geweest en in mindere mate de belangrijkheid van de kunstenaar. Verschillende kunstenaarswoningen zijn als museum ingericht, zo onder meer het Wiertzmuseum en het Meuniermuseum in Brussel, het Ensormuseum in Oostende en het Permekemuseum in Jabbeke. Toch komen in deze aflevering talrijke andere voorbeelden naar voor die niet voor het publiek toegankelijk zijn, maar die daarom niet minder interessant blijken.
In principe komt elke ruimte die groot genoeg, goed verlicht en vlot toegankelijk is, in aanmerking om als atelier te worden ingericht. Veel kunstenaars uit de 19e en de vroege 20e eeuw weten zich dan ook te behelpen met tot atelier ingerichte kamers of zolders. In Antwerpen heeft bijvoorbeeld Nicaise de Keyser zijn atelier in het oude Beenhouwershuis. In Mechelen werkt Alfred Ost omstreeks 1910-1912 in de Brusselpoort. Rene Magritte vindt een atelier zelfs overbodig, hij schildert in zijn woonkamer.
Voor anderen valt het minder gemakkelijk om een geschikte werkruimte te vinden. "Beklaag mij", zei Antoine Wiertz tot de letterkundigen, "jullie met je pen en pennemes kunnen meesterwerken maken. Ik heb echter kleuren, doeken, een atelier en vooral tijd nodig om uit te voeren". Wiertz schildert reusachtige doeken, panelen van 25 m² zijn geen uitzondering in zijn oeuvre. Het hoeft dus niet te verwonderen dat het hem niet gemakkelijk valt om een gepast atelier te vinden.
In Luik richt hij de oude en in onbruik geraakte Sint-Andrekerk tijdelijk in als atelier om er in amper zes weken tijd acht van zijn meesterwerken "De opstand van de hel tegen de hemel" af te werken. In 1845 verhuist hij naar Brussel en werkt er in een oude fabriek aan de Vossenstraat. In 1850 slaagt Wiertz echter erin om op kosten van de Staat in ruil voor zes schilderijen een atelier te bouwen. Op een door hem zelf gekozen terrein in Elsene aan de Leopoldswijk, wordt op zijn aanwijzingen een woning met een ruim atelier gebouwd: 35 m lang, 16 m breed en 16 m hoog. In de tuin laat hij een tempelruïne reconstrueren, geïnspireerd op de antieke Paestumtempel (Italië, 6e eeuw v.C.). Wiertz blijft er wonen tot aan zijn dood in 1865.
Elke kunstenaar koestert wel eens een droom om een atelier te bouwen, aangepast aan zijn eigen specifieke noden, waarin hij onder optimale omstandigheden zijn creativiteit kan ontplooien. Naar het einde toe van de 19e eeuw, en vooral in Brussel, rijzen de kunstenaarswoningen als paddestoelen uit de grond. Dank zij de salons en tentoonstellingen georganiseerd door "l'Essor", "Les XX" en "La Libre Esthetique" groeit Brussel in het laatste kwart van de 19e eeuw uit tot een artistiek knooppunt op internationaal niveau. Brussel bezit gedurende een korte periode een reputatie die kan wedijveren met Parijs. Kunstenaars uit het hele land worden aangetrokken door dit artistiek gunstige klimaat en komen zich daarom definitief in de hoofdstad vestigen. Hun voorkeur gaat uit naar randgemeenten zoals Elsene, Sint-Gillis, Laken en Schaarbeek die toen hun landelijk karakter nog niet volledig hadden prijsgegeven. Het aantal kunstenaars dat in Brussel woont en werkt, verdubbelt in de periode van 1865 tot 1905: van om en bij de 300 in 1865, naar een kolonie van meer dan 600 geregistreerde schilders en beeldhouwers in 1905.
Anderzijds trekken sommige kunstenaars zich bewust terug op het platteland, om zo in direct contact te blijven met de natuur. Alfred Verwee woont in Schaarbeek, maar in Knokke laat hij midden in de duinen een cottage met atelier bouwen. Louis Artan, een bekend marineschilder, heeft zijn atelier op het strand van Adinkerke: een bescheiden barakje op palen, dat bij hoogtij werkelijk in zee staat. De impressionist Emile Claus woont vanaf 1888 tot aan zijn dood in 1924 in het landhuis "Villa Zonneschijn" te Astene aan de Leie, middenin het hem zo dierbare Leielandschap.
Voor deze generatie kunstenaars betekent het bouwen van een eigen woning met atelier veel meer dan de tegemoetkoming aan een materiele noodzaak. De luxueus en groots opgevatte atelierwoningen zijn tegelijk de uitdrukking van de status die de kunstenaar heeft verworven in de maatschappij. Bekende architecten, zowel uit de 19e als uit de vroege 20e eeuw, hebben zich vaak vol ijver op dit specifieke gebouwentype toegelegd. Zo kunnen hier ook sommige architecten-woningen model staan. Denk hierbij aan de eigen woning met kantoor van Victor Horta gebouwd in 1898 in Sint-Gillis. Horta bouwde ook nog woningen met ateliers voor de beeldhouwers Pierre Braecke en Paul Dubois, allebei in Brussel. De villa "Bloemenwerf ' (1895) van architect Henry van de Velde is het prototype van een kunstenaarswoning. Omstreeks de eeuwwisseling rekruteert ook architect Paul Hankar nogal wat klanten in kunstenaarsmiddens. In een bloeiende, maar amper 10 jaar durende loopbaan, bouwt hij verschillende kunstenaarswoningen in art nouveaustijl: in Brussel de woningen en ateliers van de schilders Rene Janssens, Albert Ciamberlani en Leon Bartholome, in Gent een landelijke cottage voor Georges Buysse.
Na de eerste wereldoorlog zet een nieuwe generatie kunstenaars, expressionisten en kubisten, dezelfde trend door. De woningen en ateliers die zij bouwen zijn vooruitstrevend modernistisch. Kunstschilder Rene Guiette laat in 1926 een woning bouwen aan de Populierenlaan te Antwerpen, de architect is niemand minder dan Le Corbusier. De modernistische atelierwoning van beeldhouwer Oscar Jespers te Sint-Lambrechts-Woluwe is in 1928 ontworpen door architect Victor Bourgeois. Architect Louis-Herman de Koninck bouwt een atelierwoning voor de schilder Jacques Joseph Lenglet, maar ook zijn eigen woning te Ukkel is het vermelden waard.
De typologie van de kunstenaarswoning
Het ontwerp van een woning voor een kunstenaar, met een al dan niet geïntegreerd atelier, is complexer dan dat van een doorsnee burgerhuis. Om praktische redenen (aanvoer van materialen, geluidshinder, stof, ...) opteren beeldhouwers meer voor een afzonderlijk atelier, tegen de woning aangebouwd als een eenvoudig werkhuis of zelfs vrijstaand met de allures van een tuinpaviljoen. Dikwijls zijn aan het eigenlijk atelier nog kleinere werkkamers verbonden: een tekenkamer en een afgietselatelier. De sfeer in een beeldhouwersatelier is te vergelijken met die in het werkhuis van een ambachtsman, niet zelden wordt daarom een afzonderlijke tentoonstellingsruimte voorzien waar enkele stukken in een meer serene sfeer kunnen worden getoond. Schilders daarentegen zien meer heil in een echte atelierwoning - rijhuis of landhuis - waarbij hun werkruimte integraal deel uitmaakt van de woning en als het ware de spil ervan vormt.
Al deze ateliers of atelierwoningen hebben echter een gemeenschappelijk kenmerk: het grote atelierraam in de gevel of het daklicht, waardoor ze onmiddellijk als woon- of werkplaats van een kunstenaar kunnen worden herkend. Een goede verlichting is immers onontbeerlijk. Ze bepaalt ook in ruime mate de sfeer in het atelier. Tussen de sfeer die heerst in het atelier, het oeuvre en de persoonlijkheid van de kunstenaar bestaat vaak een direct verband.
De woning met atelier van de symbolist Fernand Khnopff wordt door al wie de eer had om er te worden ontvangen - een geprivilegieerde minderheid - omschreven als een "heiligdom" of een "narcistische kapel", waar elk object en kunstwerk een eigen mystieke waarde heeft, zoals ook elk detail van een schilderij van Fernand Khnopff een diepere betekenis bezit. Vanuit dit standpunt is de kennismaking met de kunstenaar in zijn atelier een boeiende ervaring die een nieuw licht kan werpen op zijn oeuvre en zijn persoonlijkheid. Schrijver en kunstcriticus Dujardin beschrijft in zijn boek "L'Art Flamand, les artistes contemporains" (1900) telkens uitvoerig het atelier en de werksfeer van de kunstenaar. Voor de verdwenen ateliers zijn dit nu unieke getuigenissen.
Ook mag de rol van het atelier als contact- en ontmoetingscentrum niet worden onderschat. Sommige kunstenaars maken ervan een gewoonte om regelmatig ateliertentoonstellingen te houden. Godfried Guffens doet dat in zijn atelier aan het Lehonplein te Schaarbeek, ook Emile Wauters exposeert in zijn eigen atelier en Antoine Wiertz heeft na 1851 nooit ergens anders tentoongesteld. Het atelier van Wiertz wordt ook tijdens zijn leven druk bezocht en staat open voor iedereen die belangstelling toont voor zijn werk. Tussen 1863 en 1865 heeft Wiertz een gastenboek bijgehouden waaruit blijkt dat hij in die twee jaar in zijn atelier honderden mensen ontving. Elke kunstenaar van naam omringt zich in zijn atelier met een schare jonge kunstenaars. Het atelier van Jean-Francois Portaels, gelegen aan de Abrikoosstraat in Brussel, wordt dagelijks door een twintigtal leerling-kunstenaars bezocht. Het gebouw verdween echter met de sanering van de Onze-Lieve-Vrouw ter Sneeuwwijk in 1874, maar "l'Atelier Portaels" is inmiddels een kunsthistorisch begrip geworden.
Schilders en atelierwoning in Brussel omstreeks de eeuwwisseling
De kunstenaar die een huis bouwt in de late 19e of de vroege 20e eeuw hecht bijzonder veel belang aan het architecturale voorkomen van zijn atelierwoning en blijkt gevoelig te zijn voor nieuwe stromingen in de architectuur. Ofwel ontwerpt hij zijn huis zelf met de nodige zin voor originaliteit, of hij doet een beroep op een jong en vooruitstrevend architect die meestal tot zijn eigen kunstenaarsmilieu behoort. De kunstenaar van deze generatie, of het nu gaat om een realist, een naturalist of een symbolist, is een atelierkunstenaar bij uitstek. In het atelier brengt hij het grootste deel van zijn tijd door. De inrichting ervan is uitermate belangrijk. Hij omgeeft zich graag met een verzameling voorwerpen die hem kunnen inspireren bij zijn werk of die model kunnen staan bij de uitwerking van een of ander thema.
Het onderscheid tussen werk-, leef-, tentoonstellings- en ontvangstruimte is soms moeilijk te maken: het atelier moet immers aan al die functies tegelijk voldoen. Dit kan leiden tot dubbelzinnigheid en in sommige gevallen zelfs tot bewuste misleiding. In een recente publikatie "Imagination's Chamber, Artists and Their Studios" (1983) verdenken de auteurs A. Bellony-Rewald en M. Peppiat sommige kunstenaars uit die periode ervan dat zij twee ateliers hebben, een is ingericht als showroom, het andere waar ze echt werken, krijgt niemand ooit te zien. Wij laten die stelling voor wat ze is, maar kunnen ons bij het zien van sommige atelierfoto's inderdaad moeilijk van de indruk ontdoen dat alles te netjes en te mooi is. Het zijn in elk geval beelden die de mythe van de arme, eenzame en miskende kunstenaar op zijn zolderkamer sterk ontkrachten.
We beperken ons verder in dit hoofdstuk tot enkele voorbeelden om ook de kunstenaarsateliers buiten Brussel te illustreren. Ze blijken aan dezelfde tendensen te beantwoorden als die van de hoofdstad. Enerzijds ziet men bijvoorbeeld bij Floris van Acker de toepassing van de neostijlen en het gebruik van antiek om een bijzondere sfeer te creeren. Deze wijze van inrichten werd nog in het interbellum door een traditioneel gericht kunstenaar zoals Jose Storie verder gezet. Anderzijds opteert Albert Baertsoen reeds in het begin van deze eeuw voor een "modernistisch" ateliergebouw verzorgd door de progressieve architect George Hobe.
Enkele niet-hoofdstedelijke schildersateliers
Het beeldhouwersatelier in Brussel, omstreeks de eeuwwisseling
Om praktische redenen kiezen beeldhouwers meestal voor een afzonderlijk atelier los van de woning of eraan gebouwd. Heel dikwijls gaat het atelier schuil achter het woonhuis en ontsnapt het aan het oog van de voorbijganger in de straat. Bij de architecturale vormgeving van het beeldhouwersatelier domineert de functionaliteit.
Beeldhouwen is zeer arbeidsintensief. Er is een lange weg af te leggen van ontwerp naar beeld. In belangrijke ateliers van de late 19e eeuw zal de meester-beeldhouwer zich in principe slechts toeleggen op het creatieve: hij maakt een model in klei en voor de uitvoering doet hij een beroep op helpers die uitgaande van het model het beeld uit de marmer houwen. De opsplitsing tussen opslagplaats, ontwerp-, werk- en tentoonstellingsruimte dringt zich hier op en ligt aan de basis van het dikwijls zeer complexe programma en architecturale voorkomen van het beeldhouwers-atelier.
De sfeer is er ook totaal anders dan in het atelier van een schilder en benadert meer die van het werkhuis van een ambachtsman. De verwarring tussen leef- en werkruimte, zoals we die hebben aangetroffen in atelierwoningen van schilders, is hier haast onbestaande.
Een blik achter de schermen van de ateliers van Constantin Meunier, Ernest Salu, Charles Samuel en Alfred Courtens kan dit voldoende illustreren.
Neogotische glazeniersateliers en ambachtelijke ateliers
Glazeniersateliers en de werkplaatsen van neogotische kunstenaars zijn een aparte categorie 19e-eeuwse kunstenaarsateliers, waarin vooral het ambachtelijke op de voorgrond komt.
De glazeniersateliers worden bijna zonder uitzondering gekenmerkt door een groot spitsboogvenster.
Dit dient evenwel niet om de dagelijkse werkplaats van de kunstenaar te verlichten, maar het moet integendeel toelaten de afgewerkte glasramen in optimale omstandigheden te presenteren. De spitsboogvorm herinnert aan een kerkraam.
De ruimte die met het grote venster overeenstemt, is vaak bijzonder afgewerkt, vermits de opdrachtgevers er ontvangen worden om de produktie van het atelier te beoordelen. De magazijnen en de alledaagse werkplaatsen van de ambachtslieden, waar de tekeningen worden gemaakt, het glas wordt bewerkt en waar de ovens staan, bevinden zich in andere lokalen.
Ook bij de ateliers voor kerkelijke neogotische beeldhouwen schilderkunst heeft het dominerend ambachtelijk karakter van de produktie soms de architecturale vormgeving beinvloedt: kunstenaars zoals de beeldhouwers Leopold en Leonard Blanchaert gingen zelfs doelbewust in een zeer eenvoudig, middeleeuws geinspireerd landelijk huis wonen.
Ateliers en atelierwoningen van het landelijke type
Er is geen voor de hand liggende verklaring waarom de ene kunstenaar in de stad gaat wonen en de andere het platteland verkiest.
Toch breken de generatie van impressionisten en later ook de expressionisten principieel met de "ateliercultus" zoals die zich in de late 19e eeuw had ontwikkeld in het mondaine kunstenaars-milieu.
Manets omschrijving van de studio van zijn leermeester, de historieschilder Thomas Couture, is overduidelijk: "Het licht is er vals en dus ook de schaduwen. Alles wat er te zien is, is belachelijk. Telkens als ik het atelier binnenga, is het of ik in een graftombe terechtkom".
Manets uitlating is een vorm van rebellie tegen de gevestigde waarden en tegen de gearriveerde kunstenaar. Voor deze nieuwe generatie kunstenaars is de sfeer in het atelier te kunstmatig, zij voelen zich ook niet meer thuis in het kunstenaarsmilieu van de grootstad, het direct contact met de natuur en het dagelijks leven op het platteland is voor hen onontbeerlijk.
Onder andere om die reden vestigt Emile Claus zich in 1888 in Astene aan de Leie, trekt Jacob Smits naar Mol-Achterbos en voelt een hele groep jonge kunstenaars zich aangetrokken tot het dorpje Sint-Martens-Latem om een echte kunstenaarskolonie te stichten.
Dit impliceert echter niet dat ze er leven zoals kluizenaars, verstoken van alle comfort en contact met het eigen milieu. De volgende voorbeelden bewijzen het tegendeel.
Emile Claus blijft weliswaar in direct contact met het kunstenaarsmilieu. In de "Villa Zonnenschijn" ontvangt hij geregeld vrienden-kunstenaars en schrijvers zoals Emile Verhaeren, James Ensor, Victor Rousseau, e.a. Claus' atelier is afgebroken, maar de villa is intact bewaard gebleven. Vanuit de leefkamer is er nog altijd een uniek uitzicht op het Leielandschap.
Emile Claus ligt begraven in de voortuin van "Villa Zonnenschijn", op zijn graf staat een beeld van George Minne, een gedenkplaat op de gevel van het huis herinnert aan de kunstenaar die er jarenlang leefde en werkte.
Ateliers uit het interbellum
Ook tijdens het interbellum (de periode tussen beide wereldoorlogen) laten heel wat kunstenaars hun atelier, vaak gecombineerd met een woning, ontwerpen of inrichten door bekende architecten. Sommige kunstenaars ontwerpen zelf hun leef- en werkomgeving, anderen besluiten tot de verbouwing of herinrichting van een bestaand gebouw. Het atelier is niet alleen de plaats waar kunstwerken worden gemaakt, het is ook een uitgelezen plaats om de werken voor te stellen en om in een gepaste sfeer te praten over kunst.
De hiernavolgende interbellumateliers zijn geselecteerd voornamelijk op basis van de architectuur en de relatie tussen kunstenaar en architect.
Modernistische ateliers
De confrontatie tussen en het samenspel van avant-garde kunst en modernistische architectuur hebben tot boeiende realisaties geleid. Wegens het ontbreken van de financiele middelen kwamen sommige ontwerpen echter niet verder dan de tekentafel.
Een typisch voorbeeld is het omvangrijke project voor een flatgebouw en atelier, in 1925 ontworpen door Louis-Herman de Koninck voor de beeldhouwer Oscar de Clerck.
Niet alleen de modernistische betonarchitectuur stond bij beeldende kunstenaars in de belangstelling. De gematigd-modernistische baksteenarchitectuur en de intimistische bouwkunst hadden eveneens hun aanhangers.
Heringerichte en zelf ontworpen ateliers
Niet elke (vermogende) kunstenaar had een gloednieuwe atelierwoning op z'n lijstje. Anderen hielden noodgedwongen rekening met hun beperkte of zelfs precaire financiele situatie.
Sommige kunstenaars grepen artistiek drastisch in bij de inrichting van een bestaande woning.
De artistieke aspiraties van beeldende kunstenaars strekten zich soms uit tot de architectuur. Het was tijdens het interbellum niet ongebruikelijk (en ook wettelijk mogelijk tot 1939) om een eigen atelierwoning te ontwerpen.
Landelijke ateliers
Hoewel de stad heel wat kunstenaars fascineerde, bleven de charme en de rust van het platteland hun aantrekkingskracht behouden. Ook in die omgeving grepen kunstenaars-bouwheren vaak actief in het bouwproces in.
Een aantal ateliers en atelierwoningen zijn nu ingericht als museum
Literatuurlijst
- L. Solvay, "Les ateliers, Emile Wauters" in: La Revue Artistique, Brussel, 1879
- H. Laillet, "The home of an artist: M. Fernand Khnopff's villa at Brussels" in: The Studio, London, 1913
- H. Colleye, "Comment Wiertz donna un musée à Bruxelles" in: La Revue de Bruxelles, 1958
- P. Haesaerts, Sint-Martens-Latem, gezegend oord van de Vlaamse Kunst, Arcade, Brussel, 1965
- G. Bekaert, "Le Corbusier. Huis Guiette" in: Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen, Antwerpen, 1970, jg. 8, nr. 26
- Tentoonstellingscatalogus, A. Meerman, De schilder en zijn atelier, Hortamuseum, Brussel, 1970
- F. Bex, Jozef Peeters (1895-1960), Antwerpen, Esco Books, 1978
- J. Bral, "Huizencomplex Bressers: een 17de en 19de-eeuws herenhuis" in: Stadsarcheologie, Gent, 1978, jg. 2, nr. 1, p. 10-16
- L. -H. de Koninck, architecte, Archives d' Architecture Moderne, Brussel, 1980
- "Vlaamse neogotiek in Europees perspectief", themanummer in: Vlaanderen, jg. 29, nr. 174, jan.-feb. 1980
- Tentoonstellingscatalogus, Een eeuw zorg om monumentenzorg, Centrum voor Kunst en Cultuur Sint-Pietersabdij, Gent, 1981
- M. Dubois en L. Daenens, "Ter Vaart: een cottage van Paul Hankar in de Gentse haven" in: Monumenten en Landschappen, mei 1982
- J. van Cleven, "Prinsenhof 27 - atelier Bethune" in: Stadsarcheologie, Gent, 1982, jg. 6, nr. 1, p. 34-48
- Paysages d'Architecture, Archives d' Architecture Moderne, Brussel, 1986
- A. Vermeulen, De Leie, natuur en cultuur, Tielt, Lannoo, 1986
- Tentoonstellingscatalogus, Gloed van Glas, Galerij A.S.L.K., Brussel, 1986.