Vorig jaar kocht de Koning Boudewijnstichting het werk 'De doedelzakspeler' van Jacob Jordaens. Het Antwerpse Rubenshuis mag het met de beste zorgen omringen.
In de collectie van het Rubenshuis Jordaens' doedelzakspeler
De troef van een trio
Toen Peter Paul Rubens (1577-1640) in 1640 de schildershemel betrad, trof men in zijn nalatenschap drie werken van Jacob Jordaens (1593-1678) aan. Zijn genegenheid voor Jordaens' picturale oeuvre kunnen we niet ontkennen. Het oordeel van een kenner van het kaliber van Rubens is niet iets om licht over te gaan. Het onderzoek heeft uitgewezen dat Jordaens geen leerling van Rubens was, maar dat hij op gezette tijden werk uitvoerde in diens atelier, soms onder het mom van een onderaanneming. Rubens' invloed en die van Antoon van Dyck (1599-1641) kunnen we evenwel niet miskennen. Ben van Beneden (conservator Rubenshuis) getuigt: "Toch behield Jordaens altijd nadrukkelijk een eigen stijl, met name in de kleurstelling. In die tijd ontstond er ook een onderlinge relatie, een soort van 'sparring partnership' tussen hem en Van Dyck. Ze deelden motieven en onderwerpen en het is onder invloed van Van Dyck, dat Jordaens geleidelijk zijn 'rauwe' manier van schilderen heeft ontwikkeld."
In 2009 kocht de Koning Boudewijnstichting het werk De doedelzakspeler via het fonds Courtin-Bouché op een veiling van Sotheby's. Men telde 93.000 euro neer voor een bijzonder degelijk werk van de meester. Het lijkt erop dat concurrerende kopers afgeschrikt werden door de enigszins erbarmelijke staat waarin het zich bevond. Marie Postec, restauratrice bij het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK), haalde het oppervlaktevuil, de vergeelde vernis en storende retouches weg waardoor de Jordaens aan frisheid won. Onder het vuil der jaren hield zich een levensvatbaar schilderij op. Met De doedelzakspeler trekt het Rubenshuis zijn banden met de Antwerpse schildersgeschiedenis nog steviger aan.
Recent haalde men reeds twee langdurige bruiklenen binnen waardoor het Jordaens ensemble kwalitatief gevoelig steeg. Maria en het kind in een krans van bloemen, vruchten en groenten (Verzameling Devaux, Antwerpen) en Johannes de Doper (Groningermuseum, Groningen) vormen met De doedelzakspeler een trio dat het karakter van de schilder niet enkel documentair staaft. In de eerste plaats kan men de visuele verlokkingen laten spreken - een nieuwe troef voor het Rubenshuis.
Het licht
In tegenstelling tot Rubens en Van Dyck zette dat andere lid van het Antwerpse triumviraat nooit voet op Italiaanse grond - heilige grond mogen we gerust zeggen als het over de schilderkunst gaat. We weten hoe belangrijk de coloristische vernieuwingen van Titiaan waren; de exaltatie, de beweging en het perspectief bij Tintoretto; of de decors en de dialogerende figuren van Veronese. Maar naast de Venetianen, was het vooral de Lombard Caravaggio die een verregaande aantrekking uitoefende.
Jordaens leerde het caravaggisme via Rubens kennen. Pelgrims met verweerde, groezelige voeten, een madonna die van de straat werd geplukt en vooral het licht en het duister van de donkerste nacht lieten weinigen onberoerd. Een brok pulserende werkelijkheid op het platte vlak toveren, zo levensecht dat sommigen huiverden, dat was de les van Caravaggio.
De nachtscènes die Jordaens reserveerde voor taferelen van de Heilige Familie ademen een soort naturalisme, finesse en ongedwongenheid die zelfs Rubens in dat genre niet kon overtreffen. Het geaffecteerde licht en de niet altijd evidente perspectieven dragen bij aan het drama in zijn werken. Jordaens verstond de kunst om het rustieke met het finessevolle, het lichtelijk scabreuze met het religieuze te verzoenen.
Wat weinig mensen weten, terwijl Caravaggio toch volop in de belangstelling staat, is dat de dominicaanse Sint-Pauluskerk in Antwerpen in 1621 in het bezit kwam van Caravaggio's Madonna van de rozenkrans. Onder anderen Rubens en Jan Brueghel de Oude hielpen een handje bij het lobbywerk om dit grote altaarstuk aan te kopen. Uiteindelijk werd het door een groep kunstenaars aangekocht. Het was evenwel niet het meest spitante wat de Lombard ooit maakte. Voor zijn doen gaat het er wat zedig en visueel iets traditioneler aan toe. Maar dit was niettemin een hoogstaande Caravaggio die kennis uit de eerste hand verschafte. Heden moeten we naar het Kunsthistorisches Museum in Wenen, want in 1781 werd het door Jozef II aangekocht om de keizerlijke collectie te vervolledigen.
Het gezicht van Jordaens
Het overlijden van Rubens in 1640 en van Van Dyck in 1641 maakten van Jordaens de nieuwe numero uno. Hij was bijzonder succesvol als kunstenaar en was daarenboven een vermogend man. Maar het vele werk resulteerde niet altijd in hoogstaande stukken. Een bedrijf dat gepokt en gemazeld was in de internationale kunstscène, eentje zoals Rubens leidde, had de man niet.
Het is uit die latere periode dat de doedelzakspeler stamt. Best gekend in zijn oeuvre zijn de doedelzakspelers in Zoals de ouden zongen, piepen de jongen waarvan verschillende versies bestaan (de oudste wordt in het KMSKA bewaard), en in De koning drinkt (KMSKB).
Het pedagogische genretafereel van Zoals de ouden zongen brengt de boodschap dat de ouderen het goede voorbeeld aan de jeugd geven. Aangezien onze doedelzakspeler een geïsoleerde figuur is, kunnen we hem niet rechtsreeks aan deze iconografie linken. De doedelzak kan daarenboven ook in de sfeer van het vulgaire en seksuele gezocht worden. Het uitbundige drinkgelag van De koning drinkt kan men in die optiek bekijken. Geen van beide betekenissen geven een sluitende verklaring voor ons stuk, maar waar we wel zeker van zijn, is dat Jordaens zichzelf als muzikant heeft geschilderd. Ben van Beneden zegt: "De doedelzakspeler is in menig opzicht een sprekend en aansprekend schilderij dat extra aan belang wint omdat Jordaens er zelf model voor heeft gestaan."
Net omdat de man uit volle kracht blaast en tegelijk iets komisch en nors bezit, lijkt Jordaens een visuele grap voor de mogelijke koper bedacht te hebben: de befaamde schilder vereeuwigd als volkse doedelzakblazer. Die verklaring toont ons een artiest die met volkse genretaferelen scoorde, die tegelijkertijd zelfrelativering aan de dag legde én die zich van een lucide mensenkennis kon bedienen. Los van zijn technisch vermogen en zijn compositiekeuzes, is het net dat laatste wat hem een primus in dat genre maakte.
Jordaens' klanten van kooplieden en gegoede burgerij, in tegenstelling tot de adel en de clerus bij Rubens en Van Dyck, waren verlekkerd op genretaferelen. En ook al was dit zijn specialiteit, we vergeten beter niet hoe goed hij religieuze en mythologische thema's uit de doeken kon doen. Of kunnen we niet rond zijn talent voor het landschap en het portret, getuigen van een meer dan grondige en alomvattende beheersing van het metier.
Iedereen kent zijn naam, maar hoe goed kennen we zijn werk? Het lukraak voor de geest halen van een handvol schilderijen zal ons bij Rubens of Van Dyck net iets minder moeite kosten. Het knappe van het verhaal is dat Jacob Jordaens een eigen stijl ontwierp in een tijd waarin de concurrentie bikkelhard was. We hoeven maar naar de vitaliteit en de zelden geëvenaarde intimiteit van de beste van zijn schilderijen en tekeningen te kijken, om te beseffen wat een tour de force dat was. Wat de precieze inhoudelijke boodschap van vele van zijn genretaferelen is, is een kwestie waar de kunstwetenschap nog altijd een hele kluif aan heeft.
Praktische informatie
De doedelzakspeler van Jacob Jordaens. Vanaf 10 november 2010 in het Rubenshuis. Antwerpen