Julio Gonzalez was de vijftig reeds voorbij toen hij tot de uitdrukkingsvormen kwam die in hun authenticiteit tot de merkwaardigste van de moderne sculptuur kunnen worden gerekend.
Op het tijdstip dat de zogenaamde 'avant-garde' van het begin van de eeuw al tot een soort traditie was geworden en dat ook het figuratieve veel uitputtingsverschijnselen begon te vertonen, heeft hij, buiten kunstbewegingen om, met beperkte middelen natuurlijke vormen in de ruimte gestalte gegeven.
Hij heeft duidelijk aangetoond wat de sculpturale mogelijkheden zijn van het in drie dimensies 'tekenen' met metaal, ijzer en brons. De vrijheden die hij neemt vloeien voort uit het snedig concentratievermogen om een bepaalde houding, een gebaar, een beweging samen te vatten.
Opengewerkt, verfijnd en toch krachtig van constructie doen zijn beelden denken aan figuurtjes die op het punt staan te gaan bewegen. De 'Kleine Venus' is gebouwd op een staaf, een soort been waar onderaan in waaiervorm tenen zijn aangeduid en bovenaan een platte en een ronde staaf zichtbaar is. De ronde staaf is in vier segmenten gebroken en wentelt in zigzaglijn omhoog tot bij het hoofd, dat bovenaan met wapperende haarbos prijkt als een komeet.
Een onbetwistbare charme en soepelheid gaan van deze originele ruimtecompositie uit. Er is hier sprake van een zelfde ongedwongen houding van de danseresjes en figuurtjes van Degas, iemand die hij zeer bewonderde. In zijn œuvre wisselen beweeglijke silhouetten en symbolen af met het figuratieve werk.
Het meest beroemde in deze laatste richting is 'La Montserrat' van 1937, de jonge boerin met een kind op de arm en een sikkel in de hand, die Gonzalez' binding met zijn geboorteland uitdrukt op het moment van de burgeroorlog.