Aan een oeuvrecatalogus kleeft per definitie een saai imago. Soms heb je het gevoel dat de samenstellers berusten in de vloek van het genre. Sommigen zetten dan de vormgever extra aan het werk met als resultaat een evenwichtsoefening tussen vorm en inhoud. Maar telkens is er dat loodzware gegeven van het nagestreefde doel: het geduchte duo volledigheid en nauwkeurigheid. En als uitgever word je dan verondersteld een vlot verkoopbaar, aantrekkelijk product op de markt te brengen. Niet evident tenzij je alle pretentie laat varen. Zo ervaar ik deze nieuwe publicatie over Roel D’Haese, wellicht onze belangrijkste beeldhouwer van de jongste halve eeuw. Het boek draagt eenvoudigweg de titel Roel D’Haese Sculpturen en is opgebouwd rond de inventaris van de beelden van de kunstenaar. Niemand leek beter geplaatst om dit ondankbare werk uit te voeren dan Chris Yperman, Roels weduwe.
Elke ordeningsmethode heeft iets kunstmatigs, daar is geen ontkomen aan. Yperman koos voor een chronologische ordening naar materiaalgebruik: steen, smeedijzer, koperplaat, hout, plaaster, goud, zilver, brons. Het kan geen toeval zijn – Yperman is een schrijfster – dat die opvolging als een soort trapsgewijze opgang af te lezen valt, vertrekkend van steen die hij met tegenzin onder zijn leermeester Oscar Jespers heeft moeten bewerken, tot brons en zijn geliefde verloren was techniek. Waarom ook niet. En passant heeft de lezer / kijker een aantal meer dan interessante gehelen aan zijn ogen zien voorbijglijden. Voor de materiefetisjisten zijn dat de gouden beeldjes, een reeks van vijftig (nou ja negenenveertig) statuettes met overtuigende plastische kwaliteiten, ondanks het oogverblindend materiaal, ondanks de soms zeer geringe afmetingen. Minstens even interessant is het werk in smeedijzer uit de jaren vijftig en, in het verlengde daarvan, de beelden in bewerkte koperplaat, die tot interessante vergelijkingen met het werk van broer Reinhoud uitnodigen. Uiteraard gaat de meeste aandacht naar de werken in brons, waarin Roel D’Haese werkelijk grensverleggend is geweest, de assemblagekunst in brons telkens weer heruitvindend tot een eigen idioom, en dat veertig jaar lang.