De voorouders van de nu bijna 350.000 Azande in Zaïre trokken eeuwen geleden uit de savannen van de Sudan naar het zuiden. Hun hiërarchisch georganiseerde rijkjes namen vanaf de negentiende eeuw vaste vorm aan in het met wat bomen begroeide heuvelgebied bij de rivier de Uele, een gebied in het noordoosten van het vroegere Belgisch-Congo.

Vooral één familiegroep, de Avurgurna, speelde een belangrijke rol bij de verovering van het gebied en werd de heersende klasse.

Kunstnijverheid van enige omvang en betekenis kennen we nauwelijks van de Azande. In het begin van de twintigste eeuw werden er echter enkele tot dan toe onbekende beeldjes, 'yanda', gesignaleerd, in gebruik bij een 'secte'. In 1920 namen de Nederlandse Paters Kruisheren het vicariaat Bondo, een deel van het Uele-gebied als missieterrein over.

Tussen 1920 en 1925 hebben deze paters een groot aantal van deze 'afgodsbeeldjes' van het genootschap, dat meestal de 'Mani-secte' wordt genoemd, in handen gekregen. Een dertig jaren later kocht een Belgisch ambtenaar van gezondheid, J. de Loose, er ter plaatse nog een aantal. Wat haast nog belangrijker is, hij verzamelde een enorme hoeveelheid gegevens over de beeldjes en het genootschap.

H. Burssens spoorde een 250-tal van dergelijke beeldjes in allerlei West-Europese verzamelingen op. In 1962 publiceerde hij er een standaardwerk over. Hij verwerkte vooral informatie over het maken, het gebruiken en de functie van de yanda en het geheime Mani-genootschap, die hij van De Loose ontving.

Yanda-beeldjes, Zaire

Twee yanda-beeldjes van het nazeze-type. Azande, Noordwest Uele-gebied, Zaïre, Afrika. In de periode 1920-25 verzameld door de Paters Kruisheren in het vicariaat Bondo.

Daarnaast klasseerde hij de yanda naar vorm en materiaal. Het meest gebruikte materiaal is hout. Het zijn meestal menselijke figuurtjes, nogal schematisch van vorm, in opgerichte houding, zonder duidelijke geslachtskenmerken, hoewel ze als vrouwelijk door de Mani-leden worden ervaren; zonder armen vaak en met een geprononceerde navel. Er zijn er met benen, die 'nazeze' heten. Andere die meestal in een punt uitlopen, heten 'kudu'. Net als de hele Azande-samenleving is het Mani-genootschap hiërarchisch georganiseerd. De plaatselijke groepen van ingewijde mannen en vrouwen, die onder leiding van een 'bandakpa' een soort loge vormen, zijn voor de leden in het dagelijkse leven het belangrijkst. De bandakpa bezit namens de loge enkele yanda die hij in een speciale, op een verborgen plaats opgerichte kleine hut bewaart. Het is van groot belang dat zowel de yanda als de hut goed worden verzorgd.

De beeldjes worden op bevel van de Mani-leiders gemaakt door een houtsnijder die lid is van het genootschap.

De yanda wordt ingewijd met allerlei rituelen die zich bij de hut afspelen. Het belangrijkste deel ervan vormt het brouwen van een brij uit bladen, zaden en schors, 'libele', die op het beeldje wordt gesmeerd. De yanda zijn een veruiterlijking van een onpersoonlijke macht, de drager van de kracht van de loge. De mooie vorm is niet van belang, wel de werkzaamheid als medium. De ingewijden raadplegen onder leiding van de bandakpa hun yanda, spreken haar toe, zingen haar toe met begeleiding van muziekinstrumenten, dansen en smeren vooral zichzelf en de yanda in met libele. De problemen die bij deze rituelen aan de orde komen hebben betrekking op ziekte, vruchtbaarheid, succes bij de jacht; kortom op alle zaken die het leven moeilijk en onveilig maken, zowel voor het individuele lid a!s voor de hele loge. Een effectieve yanda krijgt geschenken: kralen (blauwe zijn een speciaal teken van het genootschap), koperen ringen en vooral meer libele. Veel gebruikte yanda zijn dan ook bedekt met een grijsachtige korst.

Men heeft sterk de indruk dat het genootschap, dat rondom de eeuwwisseling lijkt te zijn ontstaan, vooral een reactie is geweest, zowel tegen de autoriteiten binnen de eigen samenleving, de Avurgurna, als tegen de blanke heersers. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het genootschap, dat na korte tijd een groot aantal ingewijden telde, goed was georganiseerd, en als een gevaarlijke 'staat in de staat' werd beschouwd, al snel werd verboden. In het geheim bleef het echter bestaan en breidde zich uit tot buiten het Azande-gebied. Dat vooral ook de missie sterk gekant was tegen deze 'secte' die door haar geslotenheid een moeilijk werkterrein was, is begrijpelijk. Eén van de paters Kruisheren die in het vicariaat Bondo werkte, schreef in 1925, vervuld van afschuw over de 'heidense' macht van de yanda en het genootschap, een boekje. Hierin staan een aantal yanda, die zij hadden 'verzameld', op een foto van een opstelling in het toenmalig Missiemuseum in een Nederlands klooster van deze paters. Uit deze verzameling kocht Prof. Van Baaren er veel later een tiental; enkele van deze staan hier afgebeeld.

Literatuurlijst

  • H. Burssens, Yanda-beelden en Manisekte bij de Azande, Twee delen, een deel met tekst en een deel met foto's waarin de beeldjes worden afgebeeld en beschreven. Koninklijk Museum voor MiddenAfrika, Tervuren, 1962 (alle yanda die zich nu in onze collectie bevinden worden in het foto-deel behandeld);
  • P. Andriessen, O.S.Cr .. Gima de yendaman, Kruisheren St. Agatha te Cuyk, 1925;
  • J. Cornet, Art de I'Afrique noir au pays de fleuve Zaïre, Brussel, 1972.

Download hier de pdf

Yanda-beeldjes, Zaire