Toen Prof. Dr. Th. P. van Baaren in 1952 als godsdiensthistoricus naar de Groninger universiteit was gekomen ging zijn belangstelling al voornamelijk uit naar de godsdiensten van de schriftloze volken; onder andere het beeldmateriaal van deze culturen had zijn belangstelling. In 1964 richtte hij het Instituut voor Godsdiensthistorische Beelddocumentatie (I.G.B.) van de Faculteit der Godgeleerdheid op, waar afbeeldingen van godsdienstige voorwerpen en handelingen worden verzameld en geordend, en met behulp daarvan buiten-Europese godsdiensten worden bestudeerd. Prof. Van Baaren heeft echter niet alleen belangstelling voor dit beeldmateriaal. Al vanaf 1940 is hij bezig met het verzamelen van de voorwerpen zelf van culturen uit het Noordpoolgebied, Noorden Zuid-Amerika, Afrika, Zuid Oost-Azië en de Zuidzee.
Hij bepaalt zich bij zijn verzamelen uitsluitend tot de voorwerpen van minder complexe culturen, in het gangbare spraakgebruik ten onrechte 'primitieve' culturen genoemd. Hij koopt niet alleen godsdienstige en fraaie voorwerpen, ook gewone gebruiksvoorwerpen. In de nu ongeveer vijfendertig jaar dat hij met veel smaak, kennis, vasthoudendheid en speurzin zijn verzameling bijeenbrengt en voortdurend vergroot, heeft hij dit niet alleen voor zijn eigen esthetisch genoegen en wetenschappelijk voordeel gedaan.
Hij vatte namelijk het plan op, zijn collectie voor het algemene publiek toegankelijk te maken, niet alleen voor collega's en kunstliefhebbers die zijn groeiende verzameling in zijn steeds voller wordende huis kwamen bewonderen. Hoewel er sinds 1966 kleine tijdelijke tentoonstellingen werden gehouden, betekende dit plan toch dat er een openbaar toegankelijk museum diende te komen.
Daarom schonk hij in 1968 zijn collectie aan de Rijksuniversiteit te Groningen onder voorwaarde dat ze voor het tentoonstellen ervan zou zorgdragen. Tegelijkertijd werd de Stichting Gerardus van der Leeuw opgericht met als voornaamste doelstelling de collectie uit te breiden. In het voorjaar van 1970 kreeg het I.G.B., waarvan Prof. van Baaren hoogleraardirecteur is, een ruimte toegewezen waar ook de collectie kon worden bewaard en, zij het provisorisch, opgesteld. Een geografisch gerangschikte studie-opstelling kon worden verwerkelijkt; een echt toegankelijk museum was het toch nog niet.
In de lange periode van zeer gericht en deskundig verzamelen is de collectie gegroeid tot ruim 2200 voorwerpen van hoge kwaliteit. Prof. van Baaren heeft nooit in de landen zelf gekocht, maar altijd via een uitgebreid net van een steeds groeiend aantal relaties zoals andere verzamelaars, kunsthandelaars, missie en zending, musea die wel eens een voorwerp willen verkopen of ruilen enzovoorts.
In de zomer van 1970 had een belangrijke uitbreiding van de collectie plaats. De gemeente Leeuwarden stond een aantal van ongeveer 600 voorwerpen, afkomstig uit het voormalige Nederlands Oost-lndië en Nieuw-Guinea, in duurleen af; een collectie uit haar museum 'Het Princessehof'. Deze voorwerpen waren rondom de laatste eeuwwisseling voor een deel verzameld door A. Th. van der Meulen, die toen als ambtenaar werkzaam was in Nederlands Oost-lndië. Terug in Bergum (Friesland), zijn geboorteplaats, richtte hij daar een museum in. In het boekje over zijn 'Indische verzameling' schrijft hij hoe hij tot zijn verwoed verzamelen was gekomen: 'Van 1895-1900 woonde ik te Batavia.
Ik ging toen in mijn vrije tijd vaak naar de 'benedenstad' (...) en snuffelde daar in gangen en stegen en liep binnen in oud-roest- en rommelwinkels. (...)
'Goeden dag mijnheer, wat zoekt U ?' was dan vaak de vraag. Ja, wat ik zocht, kon ik niet juist zeggen - ik wilde maar eens rondzien. En zo rondziende vond ik dan soms merkwaardige dingen die mij verrasten door hun schoon (...)'. De notaris Nanne Ottema uit Leeuwarden nam in 1910 de verzameling van Van der Meulen over. Hij verzamelde zelf ook fanatiek, aanvankelijk met de bedoeling een universele kunstnijverheidscollectie bijeen te brengen. Maar hij besefte op den duur dat dàt door één man niet was te realiseren. Hij specialiseerde zich toen helemaal op ceramiek. Van 1917 tot zijn dood in 1955 is hij conservator geweest van 'Het Princessehof'. Toen dit museum enkele jaren geleden tot een algemeen ceramiekmuseum werd gemaakt, kwam het grootste deel van de verzameling buiten-Europese kunst dat niet direct in de opzet paste, naar ons Groningse museum in opbouw. Een jaar later werd de collectie opnieuw belangrijk uitgebreid.