Het exlibris is een eigendomsmerk dat in een boek wordt gekleefd, waardoor kan worden nagegaan aan wie het behoort. De uit het Latijn afkomstige term "ex libris" betekent letterlijk "uit de boeken van" en wordt steeds gevolgd door de naam van een persoon of een instelling. Van een boek waarin een "Ex libris Joris de Ridder" is gekleefd, weet men dat het uit de boekenverzameling van Joris de Ridder komt.
Exlibris
Het exlibris in zijn huidige vorm is ontstaan in de loop van de 15e eeuw, in een tijd dat het Latijn de taal van de wetenschap was. De toen gebruikte Latijnse benaming wordt nog steeds gebruikt. De term is internationaal en geldt ook in taalgebieden met een niet-Latijns schrift.
"Ex libris" vindt men bijvoorbeeld evenzeer op Japanse of Russische eigendomsmerken. Uiteraard komen in tal van talen variaties voor. Nationalistische drijfveren spelen hierbij soms een rol. In het Nederlands worden wel eens de termen "Boek van ... ", "Uit de verzameling van ... " of "Uit de bibliotheek van ... " gebruikt.
Op het eigendomsmerk wordt de term in twee woorden geschreven, maar over de schrijfwijze van het exlibris als zelfstandig naamwoord bestaat betwisting: in alle hedendaagse Nederlandstalige publikaties schrijft men exlibris, maar in de woordenboeken vindt men nog steeds de in het Frans gebruikte vorm ex-libris. Uitzonderlijk wordt een exlibris ook wel eens een boekmerk genoemd. De Engelsen bijvoorbeeld spreken ook nu nog liever over een "bookplate".
De technieken aangewend bij het aanmaken van de exlibris worden in de bijschriften onder codevorm vermeld.
'Legende van de technieken' vindt U onderaan.
Ontstaan van het exlibris
De oudste vormen van handgeschreven exlibrisformules vindt men in de middeleeuwse manuscripten. In die tijd met een bloeiende miniatuurkunst was de behoefte aan een oogstrelend eigendomsmerk ook reeds aanwezig. Het wapenschild van de eigenaar of zijn familie werd door miniaturisten in sommige manuscripten geschilderd. Het zijn de voorlopers van de latere, grafisch uitgevoerde, heraldische exlibris. Gedurende meer dan drie eeuwen zal de heraldiek de toon blijven aangeven. Een van de oudste exlibris wijkt daar echter van af en is een unieke voorloper van een bekend subgenre binnen de hedendaagse illustratieve exlibriskunst, waarbij de naam van de titularis wordt uitgebeeld. Dit exlibris werd ca. 1480 in hout gesneden en in bruin afgedrukt door een onbekend gebleven kunstenaar. Het toont een egel knabbelend aan bloemstengels en kruipend over gras en bladeren. Volgens een boven de egel geschreven tekst behoorde het exlibris aan de in 1501 overleden Duitse kapelaan Hanns Igler (egel).
Eigendomsmerken (meestal van heraldische aard) werden door de boekbinder soms in de boekband gestempeld. Men noemt dit op het boek aangebrachte eigendomsmerk een "superlibros". Een directe opvolger van de handgeschreven exlibrisformule ontstond spoedig na de uitvinding van de boekdrukkunst. De tekst werd gewoon gedrukt. Deze zeer sobere vorm, zonder esthetische bedoeling, bestaat nog steeds. Af en toe werd en wordt het eigendomsmerk in een kadertje gezet, wellicht om de in te kleven tekst beter te kunnen uitknippen. Dit kadertje betekende ook de eerste stap in het ontvluchten van een al te naakte soberheid. De omkadering ging dienen als een versierende rand, waarin bijvoorbeeld bloemmotieven werden verwerkt. Goethe bezat een typografisch heel sober exlibris, een etiket met de tekst "Aus der Bibliothek Joh. Wolfgang von Goethe's". De encyclopedisch georiënteerde schrijver ging in 1767 even in de leer bij een kopergraveur uit Leipzig en leerde er ook etsen. Voor een bevriende tingieter en vooral voor diens mooie dochter Katharina ontwierp hij twee illustratieve exlibris. Hierdoor werd Goethe vermoedelijk de meest beroemde amateur-ontwerper van exlibris.
Een aantal van de vroegste exlibris hebben weliswaar een heraldische thematiek, maar zijn ook boeiend voor de niet-genealogisch geschoolde leek. Dit komt in de eerste plaats doordat ze niet het werk zijn van anonieme vaklui uit een grafisch atelier, die slaafs de wensen van een opdrachtgever uitvoerden, maar werden ontworpen door kunstenaars als Albrecht Dürer (1471-1528), Lucas Cranach d. Ä. (1472-1553) en Hans Holhein d.J. (1497/98-1543). Kenmerkend voor de gotische en laat-gotische exlibris zijn de asymmetrische compositie en de neiging om de beschikbare ruimte rond het meestal sobere wapenschild zoveel mogelijk op te vullen met de kronkelende uitlopers van aanvullende illustratie.
Belangrijk is dat Dürer daarbij gebruik maakte van een ook nu nog erkend grondprincipe van de exlibrisgrafiek: de illustratie (en soms ook de randtekst) geeft informatie over de eigenaar van het exlibris. Op een van de twee exlibris die Dürer in hout graveerde voor de dichter en geschiedschrijver Johann Stabius, zijn o.a. een lauwerkrans als symbool voor het bekroonde literaire werk van de schrijver, een passer, een tang, een gordel en een palm- en een laurierboom als symbolen voor de geestelijke en praktische vaardigheden van de titularis, te zien. Op een aantal heraldische exlibris van Lucas Cranach d. Ä. werden zelfs menselijke figuren, halffiguren of portretten afgebeeld.
Het werk van Hans Holhein d. J. vertoont reeds een aantal renaissancekenmerken. De nieuwe tijdgeest komt tot uiting in een meer evenwichtige en symmetrische compositie. Het wapenschild is vaak vrij eenvoudig, maar wordt omgeven door een harmonieuze randversiering. Als schildhouders fungeren menselijke, dierlijke of mythologische wezens. Aanvankelijk zijn er in sommige exlibris nog gotische overblijfselen te zien, bijvoorbeeld in de gezichten van de engelen, maar naarmate de principes van de nieuwe tijd ingang vinden, worden die geleidelijk menselijker.
Oudgriekse motieven zoals zuilen, hoornen van overvloed en putti's duiken regelmatig op. Op een aantal exlibris staat ook de, bij het heraldische exlibris eigenlijk overbodige, naam van de titularis en/ of een wapenspreuk. Op de talrijke heraldische exlibris voor religieuze leiders zijn harnas en helm vervangen door de typische platte hoed en de dekkleden door koorden met kwasten. Aanvankelijk hangen die koorden heel sober naast de hoed, later worden ze gestrikt en in sierlijke kronkels gelegd.
In de 17e eeuw blijven de composities evenwichtig, maar vertonen de randversieringen met een overvloed aan bladeren en bloemen, lauwerkransen en guirlandes, geleidelijk de invloed van de barok. Veel exlibris zijn louter knap, nogal zielloos vakwerk van ambachtslieden uit grafische ateliers. De namen van de graveurs bleven meestal onbekend, ook in de volgende eeuwen. Het monogram van de graveur of de naaJm van het atelier zijn slechts af en toe op het exlibris te zien. Het nog steeds te Parijs gevestigde Atelier Stern is een van de weinige uitzonderingen op deze anonimiteit.
Een ongeveer gelijkaardige evolutie is ook in Engeland te zien, waar het gebruik van exlibris pas in de 17e eeuw goed op gang kwam. Naast de traditionele heraldische exlibris werden er in het 17e-eeuwse Engeland echter enkele opvallende en vooral inhoudelijk afwijkende eigendomsmerken ontworpen. Het beroemdste voorbeeld is het exlibris van Samuel Pepys, de auteur van een voor zijn tijd ongeëvenaard dagboek met literaire kwaliteiten. Bovendien was Pepys een verwoed lezer en boekverzamelaar. In 1690 graveerde Robert White (1645-1704) hem een portret-exlibris dat hij vooraan in zijn boeken kleefde. Achteraan kleefde Pepys een tweede exlibris, met maritieme motieven, want behalve dagboekschrijver was hij een tijd lang ook secretaris van het Ministerie van Marinezaken. Pepys was misschien niet de eerste, maar toch een van de meest illustere voorbeelden van een bibliofiel met meer dan één eigendomsmerk. In de 20e eeuw is het bezit van meerdere exlibris een algemene trend geworden.
In Engeland werden vrij veel heraldische exlibris gemaakt. De stijlverschillen zijn vooral aanwijsbaar in de rond het wapenschild aangebrachte ornamenten. Geleidelijk treedt er een grotere verfijning op, maar veel werk blijft oppervlakkig omdat het de persoonlijke stempel mist van een kunstenaar die meer heeft dan een vaardige hand. De bekendste stijlperiode in de geschiedenis van het Engelse exlibris werd ingeleid door Thomas Chippendale (1718-1779) en domineerde het midden van de 18e eeuw (1740-1780). Chippendale zocht zijn inspiratie in de Franse rococo. Deze exlibris worden gekenmerkt door zeer rijke en zorgvuldig uitgewerkte randversieringen, waarmee het wapenschild is omgeven. De versiering bestaat vooral uit bloemmotieven, maar toont ook veel mythologische figuurtjes, die de latere allegorische exlibris zullen kenmerken.
Af en toe wordt zeer bewust van de heraldiek afgeweken en wordt bijvoorbeeld een bibliotheekinterieur het hoofdmotief. Exlibris met de afbeelding van een landschap illustreren ook hier een zekere zucht naar romantiek.
De geboorte van het illustratieve exlibris
De opkomst van het illustratieve exlibris is gedeeltelijk toe te schrijven aan de invloed van de boekillustratie. Enkele bekende boekillustrators zoals Walter Crane (1845-1915) en Aubrey Beardsley (1872-1898) hebben trouwens ook een beperkt aantal exlibris gemaakt. Het exlibris lag, met de beperkingen van een opgelegd thema, maar voldoende vrijheid voor individuele interpretatie van het door de bibliofiel voorgestelde motief, in het verlengde van hun discipline.
In het 19e-eeuwse realisme vond de boekillustratie een haast vanzelfsprekende uitloper in de kunst van het exlibris. Met Charles William Sherborn (1831-1912) bereikte de exlibriskunst in Engeland een nieuw hoogtepunt, niet zozeer op basis van stijlvernieuwende elementen, maar door een nog verder uitzuiveren van de Chippendale-stijl. Sherborn is wellicht meer craftsman dan kunstenaar, maar van zijn werk gaat een eerbiedwekkende grootsheid uit, die getuigt van goede smaak en elegantie. Sherborn graveerde in koper en heeft ongeveer 400 exlibris gemaakt. De naar zijn voorbeeld werkende George W. Eve (1855-1914) gebruikte de etstechniek en maakte zo'n 250 exlibris.
Ook zijn werk getuigt van veel elegantie. Beide kunstenaars hebben zowel heraldisch als illustratief exlibriswerk uitgevoerd. Samen met de boekillustrators uit die periode hebben ze het Engelse exlibris gered uit de stereotype saaiheid van een door inteelt verbleekte heraldiek. Op het Europese vasteland is het exlibris op een vergelijkbare wijze geëvolueerd. Adel en hogere geestelijkheid gaven de voorkeur aan het heraldische exlibris uit de grafische ateliers, terwijl bibliofielen uit meer bescheiden intellectuele milieus het illustratieve exlibris af en toe nieuw leven inbliezen.
Men mag hierbij niet vergeten dat de huisbibliotheek in de vorige eeuwen de kamer bij uitstek was waar men zich kon terugtrekken om er in weldadige eenzaamheid te studeren en te mediteren. De huisbibliotheek was een domein waarin de zucht naar individuele vrijheid kon worden beleefd. In die tijd zonder radio en televisie was de bibliotheek vaak het voornaamste en soms enige venster op de wereld. Dit ging niet zelden gepaard met enige dagdromerij en de weerslag daarvan is op een aantal romantische en symbolische exlibris te zien: de illustratie laat een geïdealiseerd mens- en wereldbeeld zien, waarin idyllische dreven leiden naar sprookjesachtige of zwoele tuinen. Een deel van de daarbij aangeboorde inspiratiebronnen vindt zijn oorsprong in de romantische of symbolische literatuur.
Het illustratieve exlibris heeft veel poorten geopend, zowel voor de kunstenaar als voor de bibliofiel en/ of verzamelaar. Beiden konden in een exlibris immers gestalte geven aan hun respectievelijke droomwerelden en de meest indrukwekkende resultaten zijn ontstaan- en ontstaan ook nu nog - wanneer titularis en kunstenaar elkaar konden vinden in een verwante fantasiewereld. De persoonlijkheid van de titularis wordt dan niet meer op een zuiver realistische wijze uitgebeeld, maar krijgt allegorische vleugels. De groeiende gewoonte om meer dan één exlibris te laten maken draagt daartoe bij: naast een meer algemeen eigendomsmerk verlangt de bibliofiel een tweede, derde en vierde exlibris, telkens bestemd voor deelgebieden van zijn verzameling, maar soms ook verwijzend naar bepaalde facetten van zijn persoonlijkheid, die meestal aansluiten bij bepaalde boeken in zijn bibliotheek.
Soms laat de verzamelaar kunstenaars met een verschillend temperament in de spiegel van zijn persoonlijkheid kijken en geeft ze vervolgens de zo gewaardeerde vrijheid. Veel bibliofielen/verzamelaars hebben op die manier al tientallen exlibris op hun naam laten maken. Deze vorm van het bibliofiele eigendomsmerk ontstond zowat honderd jaar geleden in Duitsland, de bakermat van het moderne exlibris. De fakkel werd spoedig door andere landen overgenomen.
Inhoudelijk werden variërende thema's behandeld: de illustratie toonde een romantische terugkeer naar de natuur of naar het nationale of klassieke verleden. Men zocht inspiratie in de mythologische wereld van de oude Grieken of de Germanen en men roemde de idealen van de ·ridders uit de middeleeuwen. Soms werd het verleden geprojecteerd in het heden en werden figuren uit de mythologie geplaatst in een hedendaags industrieel landschap. Of Homeros liet een van zijn muzen plaats vatten op de schoot van de titularis.
Maar het was ook een tijd waarin werd gezocht naar enerzijds nieuwe idealen en waarin anderzijds oude idealen werden opgegraven, want op veel exlibris uit de periode rond 1900 staan motto's of spreuken als "Leben heisst kämpfen" of "Vérité sans peur" of "Van allen vrij. Aan allen dienstbaar". Ook citaten uit de wereldliteratuur werden gebruikt. Pas na de Tweede Wereldoorlog verliezen deze motto's hun aantrekkingskracht.
Wanneer men de geschiedenis van de exlibriskunst overloopt, ziet men dat de verschillende historische stijlperiodes de vormgeving van het eigendomsmerk hebben beïnvloed. In de 20e eeuw heeft dit verschijnsel zich voortgezet. Met de Jugendstil bereikte de exlibriskunst een nieuw hoogtepunt: de typische Jugendstil-ornamentiek met soepele gebogen lijnen en plantaardige motieven leende zich hiertoe bijzonder goed. De nieuwe stijl werkte bevrijdend en loste de soms dichte nevels op die boven de met symboliek bezwangerde exlibris van de jaren 1870 hingen.
Ook de ontdekking van de klassieke Japanse houtsnede met haar eenvoud en kleurenrijkdom, is in deze ontwikkeling van invloed geweest. In de Jugendstil-exlibris werd meer symboliek gesuggereerd dan getoond. De door een droomsfeer omsluierde figuren kregen een fleurig hoed je opgezet. Hoofdmotief en randversiering vloeiden in deze exlibris harmonisch in elkaar.
Voor veel kunstenaars is de Jugendstil slechts een korte periode geweest. In een deel van hun werk zijn Jugendstil-elementen verwerkt in exlibris die nog aanleunen bij de romantiek of het symbolisme. Naast enkele beroemde kunstenaars als Max Klinger (1857-1920) en de uitgeweken Tsjech Emil Orlik (1870-1932) moeten in Duitsland ook Willy Ehringhausen (1868), Robert Langhein en Franz Stassen (1869-1949) worden vermeld. Verblind door het succes werd af en toe ook middelmatig werk afgeleverd. Klinger ontwierp de meeste van zijn exlibris pas na 1905, vooral vanaf 1910. De Jugendstil heeft op zijn werk weinig invloed gehad.
In Oostenrijk werd de exlibriskunst in deze tijd van wisselende stijlen beheerst door twee grote figuren: Franz von Bayros (1866-1924) en Alfred Cossmann (1870-1951). De invloed van Cossmann is vrij groot geweest. Men spreekt ook nu nog van de Cossmann Schule, en vele daarin ondergebrachte kunstenaars hebben adembenemend zuivere en mooie exlibris in koper gegraveerd.
Naast de reeds genoemde Beardsley en Crane is de Jugendstil in Engeland vooral vertegenwoordigd door Robert Anning Bell (1863-1933) en de uitgeweken Rus Henry Ospovat (1877-1909). Vooral Ospovat heeft mooi werk in zuivere Jugendstil gemaakt.
In Frankrijk is de oogst vrij mager. Het werk van de bekendste exlibris-kunstenaar Henry-André (1857-1932) is eerder middelmatig. De exlibris van Henry Chapront (1876-1965) zijn veel beter; hij maakte enkele pareltjes in Jugendstil-stijl, maar heeft anderzijds niet zo heel veel geproduceerd. Henri de Toulouse-Lautrec (1864-1901) tenslotte tekende één exlibris.
In Italië moet vooral Alfredo Baruffi (1874-1951) worden vermeld en uit Spanje werden in de eerste plaats Alexander de Riquer (1856-1920), José Triado (1870-1929) en Joaquin Renart (1879) internationaal bekend. Hun werk is soms wat overladen en op buitensporig grote formaten uitgevoerd, maar het bevat indrukwekkende gravures.
Bij ons hebben Louis Titz (1859-1932) en Edward Pellens (1872-1946) voortreffelijke exlibris gemaakt, zonder evenwel het peil van de exlibriskunst in Duitsland of Engeland te bereiken. Het beste werk is van de hand van Edmond van Offel (1871-1959), een Antwerpenaar die vooral als boekillustrator naam heeft gemaakt. Hij ontwierp onder meer het eigendomsmerk van de Vlaamse dichter Pol de Mont.
Tussen de twee wereldoorlogen bereikte het artistieke exlibris een dieptepunt, maar het gewone gebruiksexlibris kabbelde rustig verder. Vanaf de jaren '50 kregen de verzamelaars opnieuw belangstelling en werden de gutsen en burijnen weer geslepen. Nieuwe kunststromingen en neostijlen werden geëxploreerd, maar een wat laat cubisme en vooral de abstracte beeldentaal werden door veel oudere verzamelaars met achterdocht bekeken.
In de jaren '70 begon dan een langzame heropleving die, vooral in Centraal- en Oost-Europa, naar een nieuw hoogtepunt van het artistieke exlibris zou leiden. Het gebruiksexlibris klampte zich vast aan deze opwaartse beweging, wat de artistieke kwaliteit ten goede kwam. Vooral vanuit Tsjecho-Slovakije werden tot werkdrift prikkelende signalen naar de Westeuropese exlibriskunstenaars gezonden. Het westerse antwoord op de fantasmagorie en poëtische gevoeligheid van de exlibris uit Praag en Bratislava werd langzaam maar zeker ook hier in hout en koper gegraveerd.
Ook in eigen land beginnen gebruiks- en artistiek exlibris een eigen weg te gaan. De exlibrisverenigingen spannen zich in om die twee wegen zo nauw mogelijk te laten samenlopen. Op die manier willen ze verhinderen dat met de artistieke rijkdom van het hedendaagse exlibris ook negatieve invloeden hun intrede doen. In hun drang naar succes bezondigen de Centraal- en Oosteuropese kunstenaars zich namelijk wel eens aan de vervaardiging van pseudo-exlibris. Regelmatig worden exlibris gemaakt voor fictieve of overleden personen. Een andere tendens probeert het exlibris los te koppelen van de bibliofilie. Hier is het de bedoeling het exlibris te laten samenvallen met de gewone vrije grafiek en het in het commerciële circuit van de kunstgalerijen te introduceren. Gelukkig doet slechts een kleine minderheid hieraan mee.
Internationaal overzicht van het hedendaagse exlibris
Hierna volgt een uiterst beknopt overzicht van de Europese exlibriskunst in de 20e eeuw, met de nadruk op de laatste twintig jaar.
Het heraldische exlibris is op sterven na dood. Nationale kenmerken die honderd en zelfs vijftig jaar geleden nog duidelijk aanwezig waren, zijn nu eerder uitzonderlijk, de exlibriskunst is internationaal geworden. Grote uitzonderingen zijn China en Japan. In hout of ivoor gegraveerde eigendomsmerken werden daar in voorgaande eeuwen gewoon in het boek gestempeld. Het exlibris zoals wij het kennen, is in China en Japan een recent verschijnsel.
Het traditionele Chinese en Japanse exlibris wordt meestal in hoogdruk uitgevoerd en is zeer kleurrijk. Voor één exlibris worden meerdere (soms tien) houtblokken gebruikt, een blok voor elke kleur. Bij minder begaafde kunstenaars leidt dit soms tot overladenheid, maar de betere kunstenaars bereiken zeer feeërieke en poëtische resultaten. Westerse verzamelaars vinden dit zeer aantrekkelijke en dus begerenswaardige exlibriskunst. Het Japanse exlibris is in Europa beter bekend, omdat het werk van de Japanse kunstenaars ons veel eerder heeft bereikt. Het Chinese exlibris werd hier pas in de loop van de jaren '80 bekend. Westerse verzamelaars appreciëren vooral exlibris met motieven uit de traditionele Chinese en Japanse volkskunst: dieren, poppen en gemaskerde figuren, landschappen, planten en bloemen. Van de Japanse erotiek gaat ook een bijzondere aantrekkingskracht uit. Door westerse invloeden zijn Japanse exlibriskunstenaars recent in diepdruk gaan werken. China zal waarschijnlijk volgen.
Ons overzicht van het hedendaagse exlibris begint met het meestal in hoogdruk uitgevoerde gebruiksexlibris. Weinig jonge kunstenaars voelen zich aangetrokken door deze grafische techniek en dikwijls wordt een gebrek aan opleidingsmogelijkheden als excuus aangevoerd.
De Italianen Bruno Bramanti (1897-1957) en Italo Zetti (1913-1978) hebben tot nu geen volwaardige opvolgers gevonden. Enkel de Fransman Jean-Marcel Bertrand (1948) geeft blijk over voldoende talent te beschikken om op gelijke hoogte te komen van deze grootmeesters. Zijn werk werd herhaaldelijk bekroond op internationale exlibriswedstrijden. Bertrands succes bij verzamelaars spreekt overigens ook de lichtzinnige bewering tegen dat de hoogdruk weldra zal verdwenen zijn omdat verzamelaars er geen interesse meer voor zouden hebben.
De onlangs overleden Dirk van Gelder (1907-1990) en zijn leeftijdgenoot Pam Rueter (1906) zijn de grootmeesters van het artistiek waardevol gebruiksexlibris in Nederland geweest. Door zijn leeftijd is Rueter nu over zijn hoogtepunt. Beide kunstenaars hebben in hun werk een hoge graad van zuiverheid en evenwicht bereikt, zowel qua tekst als illustratie, evenals wat het geheel van de compositie betreft.
In de USSR hebben de grote grafici uit het verleden hun kennis wél aan jongeren overgedragen. Het zeer degelijke, maar vaak nogal koele werk van Anatoli Kalasjnikov (1930) en het meer op innerlijke onrust gebaseerde werk van Michail Vercholantsev (1937) kregen inmiddels internationale waardering.
De Tsjech Zdeněk Mézl (1934) is een unicum door de zeer bijzondere stijl van zijn houtgravures. Hij is een bekend boekillustrator, van wie ook prachtig geïllustreerde bibliofiele uitgaven werden gepubliceerd. De exlibris vormen een verlengstuk van deze boekillustraties. Zijn werk behandelt dikwijls een historisch thema of illustreert een hoogtepunt uit de klassieke literatuur zoals Dante. Mézls exlibris zijn gesneden in een stijl die zeer dicht aanleunt bij de ontwapenende eenvoud en charme van de houtsnede uit de tijd van de blokboeken voor Gutenberg.
De exlibris van de Duitser Karl-Georg Hirsch (1938) en van de Engelse Leslie Charlotte Benenson (1941) kregen ook reeds ruime internationale aandacht. Hirsch is zeer eigentijds, vlijmscherp tot op de grens van het satirische; de - net als Bertrand - ook al een paar maal te Sint-Niklaas bekroonde Benenson is klassieker georiënteerd, zowel op het gebied van de vormgeving, als de illustratie.
Victor Stuyvaert (1897-1974) is de vader van het hedendaagse Vlaamse exlibris in hoogdruk. Ook hij is vooral als boekillustrator bekend en zijn exlibris leunen daar dicht bij aan. Net als de Tsjech Mézl had Stuyvaert een voorliefde voor de wat primitieve eenvoud van de middeleeuwse illustraties in hoogdruk. Het werk van Luc deJaegher (1912-1987) en Gerard Gaudaen (1927) behoort tot het beste van het Vlaamse gebruiksexlibris. Beiden hebben zich met succes toegelegd op de trouwe weergave van de persoonlijkheid van de titularis of van een door hem of haar gekozen thema uit een boek.
Adolf Herckenrath (1907-1977), Gustaaf C. de Bruyne (1914-1981) en de veel jongere Frank-Ivo van Damme (1932) hebben ook een aantal exlibris in hout gegraveerd, maar bereikten betere resultaten met de kopergravure. Bij de jongste generatie is Jan Meeus ( 1961) de meest opvallende kunstenaar op het gebied van het gebruiksexlibris in houtgravure. In Sint-Niklaas kreeg hij tweemaal de Victor Stuyvaert Prijs voor zijn werk.
Hij heeft voldoende ambachtelijke ervaring en artistieke ernst om een grote variatie van opdrachten aan te kunnen. Om de dominantie van wit en zwart te doorbreken, combineert Meeus soms hout en lino, gedrukt in een verschillende kleur.
Zeer verfijnde en zuiver kalligrafische exlibris werden in Engeland gemaakt door Reynolds Stone (1909-1979) en Leo Wyatt (1909-1981), maar de voornaamste vertegenwoordiger van het kalligrafische gebruiksexlibris komt momenteel uit Finland. Naast een sierlijk schrift valt in de exlibris van Hannu Paalasmaa (1941) ook het kleurgebruik op. Af en toe maakt deze kunstenaar ook gebruik van aanvullende illustraties of van een portret. Zijn werk past uitstekend in het hedendaagse boek. Het wordt uitgevoerd in zeefdruk.
In Scandinavië bereikt het gebruiksexlibris een vrij bescheiden peil en is het artistieke exlibris nog niet doorgedrongen. Op dat gebied is Tsjecho-Slovakije de onbetwiste leider. Een zeer levendige fantasie en - vooral in het Slovaakse Bratislava- fantasmagorie zijn de typische kenmerken van deze exlibriskunst. Voor een aantal kunstenaars was deze fantasie een middel om de beperkte geestelijke horizon in hun land te verruimen.
In de kunstacademie van Bratislava heeft de fantasmagorisch geïnspireerde Albin Brunovsky (1935) een aantal grafici opgeleid waarvan er enkelen reeds internationale bekendheid kregen. Onder de in diepdruk werkende kunstenaars vermelden we Karol Felix (1961), die in 1989 een eerste prijs behaalde in de internationale exlibriswedstrijd van Sint-Niklaas. Naast een zeer knappe illustratieve synthese van het opgelegde muzikale thema, gaven ook de vindingrijke tekstverwerking en goede beheersing van de grafische technieken bij de jury de doorslag.
Fantasmagorie en surrealisme zijn ook sterk aanwezig in het lithografisch exlibriswerk van Vladimir Gažovič (1939). Zijn werk zit vol onrust en vrees, en dwingt ons tot nadenken over het lot en noodlot van de mens. Naakt en door de eigen dwaasheden vervormd, verminkt, maar toch onverwoestbaar, toont het de mens tussen verleden en toekomst, wachtend op een wezen aan wie een boodschap dient doorgegeven. De zeer zachte, maar soms dreigend donkere kleuren leggen over Gažovičs werk een poëtische nevel.
Brunovsky en Gažovič zijn typische vertegenwoordigers van het hedendaagse kunstexlibris. Zij zitten niet op opdrachten te wachten en bij hen moet men ook niet met een opgegeven thema aankomen. Hun exlibris behandelen een heel · persoonlijke thematiek en de bibliofiel of verzamelaar kan er enkel zijn naam aan laten toevoegen.
Het werk van enkele Tsjechische grafici, voornamelijk uit Praag, staat op ongeveer dezelfde hoogte, maar is meestal anders van toon. Oldřich Kulhànek (1940) vreet even hardnekkig aan de existentiële wonden van de mensheid als zijn Slovaakse kunstbroeders, maar in het werk van de meeste andere Tsjechische grafici kregen droefheid en onrust een enigszins clowneske gedaante. De Praagse fantasie danst in minder geheimzinnige en romantischer tuinen. De exlibris van Petr Melan (194 7) zijn iets warmer dan het soms adembenemend zuivere, maar koele werk van Karel Zeman (1949), die ook reeds in Sint-Niklaas werd gelauwerd.
De exlibris van Jiří Pàlek (1951) dienen als voorbeeld van de abstracte of semi-abstracte exlibriskunst. Slechts een minderheid van verzamelaars heeft waardering voor deze stijl. De ongelukkige neiging om hetzelfde als een ander te hebben en de angst voor negatieve reacties op ruildagen, beletten een grotere bloei van het abstracte exlibris.
Kunstenaars die zich in die abstracte leefwereld bewegen, laten zich daar echter niet door beïnvloeden. Ook zij zitten niet te wachten op bestellingen en gaan gewoon hun weg. Hun exlibris ontstaan veelal vanuit een innerlijke noodzaak.
Het werk van de iets oudere Pavel Hlavaty (1943) is erg ongelijk, en dat is gedeeltelijk te wijten aan zijn internationaal succes en de vele bestellingen die hem zelfs uit Japan en Australië bereiken.
De Tsjechische kunstenaars staan, veel meer dan de Slovaken, open voor overleg met de opdrachtgevers, maar kunstenaars als Zeman en Melan zijn iets strenger dan Hlavaty en dat komt de artistieke kwaliteit van hun werk ten goede.
Onder de Tsjechische vlakdrukkunstenaars is vooral Vladiroir Suchanek (1933) bekend. Enkele accenten in zijn tedere en poëtische werk herinneren aan de charme van de Jugendstil-tijd.
De lithografische exlibris van Ctirad Stehlik (1938) hebben doorgaans een meer nuchtere inhoud. Bij de jongste generatie is vooral Hana Capova (1956) bezig internationaal door te breken. Haar van veel fantasie getuigend werk is soms van een Mozartiaanse lichtvoetigheid. Tientallen andere kunstenaars uit het vermaarde Tsjecho-Slovaakse exlibrisparadijs zouden hier nog kunnen worden vermeld.
In de USSR werd de exlibriskunst lange tijd gedomineerd door de hoogdruk en veel middelmatige gebruiksexlibris, met af en toe een onverwachte en zeer fris aandoende uitschieter. De eerste reacties tegen de uit Moskou komende grijsheid ontstonden in de Baltische staten. Later volgden Leningrad en meer zuidelijk gelegen gebieden als Odessa in de Oekraïne en het Witrussische Brest.
De Litouwer Antanas Kmieliauskas (1932) is behalve grafisch kunstenaar ook beeldhouwer en schilder van fresco's. Op een deel van zijn meer dan driehonderd exlibris is dat zeer goed te zien: zijn kleurrijke en soms naar abstractie neigende exlibris zijn het resultaat van gemengde diepdruktechnieken. Kmieliauskas' werk bezit een voor de exlibriskunst uitzonderlijke dieptewerking. Het bovenvlak van het exlibris bestaat meestal uit een reliëf. Deze exlibris kunnen zeker niet zomaar in een boek worden gekleefd, en moeten bij praktisch gebruik niet op, maar een drietal millimeter diep in de binnenkant van de boekband worden aangebracht. Het spreekt vanzelf dat bijna de hele oplage van dergelijke exlibris bij verzamelaars terecht komt.
De eveneens in Litouwen wonende Stasys Eidrigevicius (1949) gaat een, vanuit technische standpunt bekeken, meer gewone weg. Inhoudelijk benadert zijn surrealistisch werk de leef- en denkwereld van de grote Slovaakse kunstenaars.
De Letse Elita Viliama (1954) maakt in haar exlibriswerk graag gebruik van aquatint en mezzotint. Deze technieken worden echter wel meer gebruikt door vrouwelijke kunstenaars uit de Baltische staten. Aan haar zwierige illustratie koppelt Viliama een zeer persoonlijke tekstverwerking. Valeri Misjin (1939) uit Leningrad is een zachtaardige grafische poëet, die vooral bekend is als lithograaf. Zowel in zijn vrije grafiek als in zijn exlibriswerk, heeft hij een aantal thema's van Poesjkin verwerkt. Evenals enkele andere kunstenaars uit Leningrad is hij bereid rekening te houden met de wensen van opdrachtgevers, voor zover zijn eigen artistieke aspiraties hier niet door worden afgeremd. Wat dat betreft ontwikkelt Leningrad zich geleidelijk tot een te duchten concurrent van Praag. Veel moeilijker te beïnvloeden is een ander Leningrads kunstenaar, Joeri Ljoeksjin (1949). In sommige van zijn artistieke exlibris bereikt hij het peil van de grote Slovaken, maar de totaalindruk die van het werk uitgaat is volledig verschillend. Over het werk van Ljoeksjin hangt een Slavische mystiek die wij kennen uit de Russische literatuur van de 19e eeuw. Maar de Russische ziel is hier vermengd met elementen uit de Joodse mystiek. Ljoeksjin heeft ook lithografische exlibris gemaakt, maar bereikte betere resultaten in diepdruk.
De Witrus Gennadi Vjal (1958) is nog maar een vijftal jaar in westerse exlibriskringen bekend, maar zijn werk liet vanaf de eerste kennismaking een zeer diepe indruk na. Zijn etsen laten zowel technisch als inhoudelijk hoogstaand werk zien. Vjals exlibris zijn enigszins erotisch, surrealistisch ook en tonen een eigentijdse romantiek, met toch hier en daar nostalgische trekjes.
De sinds 1979 in Oostenrijk wonende Rus Viktor Schapiel (1941), maakte in zijn vaderland aanvankelijk exlibris in hoogdruk, maar is recent op diepdruk (kopergravure) overgeschakeld. In zijn werk zitten echo's van de Russische volkskunst en sommige van zijn vrouwenfiguren herinneren aan ikonen, ook al zijn ze veel sensueler. De beperkingen van de mens worden er gekoppeld aan het onbegrensde van de kosmos. Met utopische verwachting kijkt hij omhoog.
De uit Estland afkomstige, maar sinds 1976 te Leipzig wonende Harry Jürgens (1949), is een van de topfiguren van het Duitse exlibris geworden. Hij is een bekend boekillustrator en ook in zijn exlibriswerk zijn veel thema's uit de wereldliteratuur te vinden, o.a. uit het werk van Balzac, Cervantes, Dante, Thomas Mann, Poesjkin, Rilke en Villon. Ook motieven uit de Griekse en de oudchristelijke mythologie werden reeds in exlibris verwerkt. Op veel van zijn exlibris heeft Jürgens soms vrij lange citaten gegraveerd. Het grote formaat van zijn werk, de bewust zeer beperkt gehouden oplage en een meestal minimale aanduiding van de titularis op de eenkleurige etsen, zijn drie karakteristieken van het hedendaagse exlibris. Inhoudelijk is er wellicht enige invloed van Brunovsky, maar het grote persoonlijke talent van Jürgens heeft deze invloed al lang geabsorbeerd en geneutraliseerd. Ook een andere grootmeester van het Duitse exlibris woont te Leipzig. Oswin Volkamer (1930) heeft er het gebruiksexlibris in kopergravure op het peil van het artistieke exlibris gebracht. Bij Volkamer echter geen grote formaten, geen met een vergrootglas te zoeken tekst, geen tot een minimum beperkte oplage. Volkamer dialogeert met zijn opdrachtgevers, suggereert een oplossing voor de uit te beelden thematiek en komt meestal met een eindresultaat dat niet zelden verbaast. Hij is bovendien een zeer knap portrettist en zijn tekstverwerking kan een voorbeeld zijn voor jonge kunstenaars.
In verschillende Oosteuropese landen bestaat er een bloeiende exlibriskunst, maar met veel minder uitschieters dan in Tsjecho-Slovakije en de USSR. Uit Hongarije moet vooral Zoltan Ven (1941) worden vermeld. Knap vakmanschap in diepdruk wordt hier gecombineerd met een af en toe wrang-kritische, maar met humor doorspekte kijk op de hedendaagse mens. De Pool Wojciech Jakubowski (1929) en de veel jongere Danuta Pisarek-Dassara (1953) maken zeer verfijnde kopergravures met zuiver gegraveerde teksten. Beiden zijn zeer begaafde vaklui, maar hun inspiratie is enigszins beperkt. Vooral het werk van de al zovele jaren in eenzelfde richting werkende Jakubowski, gaat op de duur wat eentonig lijken. Louter technisch is het echter knap.
In Roemenië zijn de beste en meest originele exlibris-kunstenaars te vinden onder de Hongaars sprekende minderheid in Transsylvanië. Het werk van Katalin Hervai (1957) is nog jong, maar haar eenkleurige etsen kunnen nu al vergeleken worden met het werk van de grote Tsjechen. Beïnvloed door de verontrustende gebeurtenissen in haar geboortestreek, geeft haar werk uiting aan een existentiële angst. Haar etsen zijn bevolkt met figuren die om dialoog en zekerheid schreeuwen. De door verzamelaars aangebrachte thema's weet ze op een zeer persoonlijke manier te verwerken.
De Romaanse exlibriswereld herstelt langzaam van een inzinking. In Frankrijk is alle hoop nu gevestigd op Hélène Nué (1952) die, wat het exlibris in diepdruk betreft, de opvolgster kan worden van Albert Decaris (1901-1988). Decaris graveerde knap exlibriswerk in koper en wist het kleine gebruiksexlibris tot een artistiek peil te verheffen. Hélène Nué maakte reeds prachtige gravures bij teksten van Paul Verlaine (La Bonne Chanson) en van Charles Nodier (Le Songe d'Or), die als bibliofiele uitgaven werden gepubliceerd. Zij legt veel introspectief gevoel in haar werk, veel tederheid, en ook veel liefde voor de natuur.
Spanje heeft rond de eeuwwisseling een zeer bloeiende en vooral ook inhoudelijk boeiende exlibriskunst voortgebracht. De inzinking tussen de twee wereldoorlogen heeft zich echter tot in de jaren '80 doorgezet. Een voorlopig schuchtere heropleving komt uit Barcelona, maar echt grote resultaten zijn er nog niet. Het werk van overgangsfiguren als Julio Fernandez Saez (1924) en MariaJozefa Colom (1927) is erg ongelijk, soms oppervlakkig, maar van een charmante naïveteit. In hun beste momenten hebben zij zeker goed werk afgeleverd.
Ook in Italië beginnen enkele diepdrukkunstenaars zich te interesseren voor het artistieke exlibris. Er werd reeds beloftevol geproduceerd, maar de echte doorbraak moet nog komen.
In Nederland wordt het exlibris in diepdruk beheerst door een aantal al wat oudere kunstenaars. Lou Strik (1921) en Wim Zwiers (1922) zijn leeftijdgenoten. Beiden hebben ook houtgravures gemaakt, maar bereikten veel betere resultaten met exlibris in koper gegraveerd. Zwiers is enigszins te vergelijken met Volkamer: de vereisten van gebruiksexlibris worden door hem gecombineerd met de mogelijkheden van het artistieke exlibris. Lou Strik kan dat ook, maar zijn springlevende fantasie gaat met graagte en met groot gemak een surrealistische richting uit. Inhoudelijk is hij de meest originele van de nog levende Nederlandse exli briskunstenaars.
Ru van Rossem (1924) heeft veel minder exlibris gemaakt dan de twee vorige, maar zijn werk heeft een heel eigen, enigszins expressionistisch karakter. Bij een iets jongere generatie kunnen Ab Steenvoorden (1933) en Anneke Kuyper (1942) worden vermeld.
In eigen land wordt het wat diabolisch getinte exlibriswerk van Armand Rassenfosse (1859-1934) door sommige verzamelaars gretig gezocht. Verschillende zeer bekende kunstenaars als Fernand Khnopf (1858-1921), Frans Masereel (1889-1971), Joris Minne (1897) en Frits van den Berghe (1883-1939) hebben exlibris gemaakt, maar van een vrij middelmatig niveau.
De Brusselaar Mark F. Severin (1906-1987) heeft zijn internationale bekendheid vooral te danken aan zijn soms sterk erotisch getinte kopergravures. Verzamelaars van erotica betalen nu reeds hoge prijzen voor zijn werk. Het tekstgedeelte van zijn exlibris is vaak van een kalligrafische zuiverheid. Een andere Brusselaar daarentegen, Roland Renson (1943), heeft slechts enkele vrij traditionele exlibris gemaakt. De Luikse Denyse Willem (1943), die momenteel in Brussel woont, etste in de jaren '70 een aantal merkwaardige exlibris op groot formaat, maar heeft zich nadien uitsluitend met schilderen beziggehouden. Haar werk is enigszins surrealistisch en vooral erotisch getint. Ze blijft een buitenbeentje in de overigens zeer magere Waalse exlibriskunst.
De hedendaagse exlibriskunst in eigen land moet nagenoeg volledig in Vlaanderen worden gesitueerd. De exlibris van Jef van Grieken (1950), Walter Brems (1947) en Martin R. Baeyens (1943) sluiten aan bij hun respectievelijke vrije grafische werk. Van deze drie kunstenaars is Martin R. Baeyens tot nu het meest produktief. Hij bewandelde daarbij de meest verscheiden technische paden, maakte prachtige abstracte exlibris in houtgravure, leverde goed werk af in diepdruk, en werd internationaal bekend met zijn prachtige zeefdrukken. Zijn werk heeft de verzamelaars doen inzien dat een exlibris in zeefdruk niet minderwaardig hoeft te zijn. Baeyens is ook de maker van het eerste en tot nu toe enige holografische exlibris!
Ook Emiel Hoorne (1951) houdt niet van platgetreden paden. Hij werkt bijna even gevarieerd als Baeyens en ook hij heeft het exlibris in zeefdruk onder de belangstelling van verzamelaars gebracht.
Guido Mariman (1948) begon met houtgravures en maakt nog steeds exlibris in deze grafische techniek, maar bereikte indrukwekkender resultaten in diepdruk. Opmerkelijk is zijn voorkeur voor de ruitvorm. Zijn figuren wekken soms de indruk op de rand van droom en werkelijkheid te staan. De sobere en stille kleuren waarin de etsen zijn gedrukt, versterken dit gevoel. Mariman is bereid met een opdrachtgever te dialogeren en weet een opgegeven thematiek altijd kunstzinnig te verwerken.
Ook Hedwig Pauwels (1934) is een kunstenaar die het gebruiksexlibris op een artistiek hoger peil heeft gebracht. Hij exploreerde reeds verschillende technieken, maakte exlibris in houtgravure, litho en zeefdruk, maar het zijn zijn kleuretsen die hem tot de meest gevraagde, de meest succesvolle Vlaamse exlibriskunstenaar hebben gemaakt. Zijn thematiek is zeer verscheiden, en verwijst meestal naar mythologische, literaire en muzikale motieven. Mogelijk zijn het Pauwels' prachtige vrouwenfiguren, met hun enigszins neo-expressionistische lichamen, die aan de basis liggen van zijn internationaal succes. Hij is echter ook een zeer goed portretkunstenaaL Zijn werk werd op internationale exlibriswedstrijden al herhaaldelijk bekroond.
Enkele van zijn leerlingen zijn misschien bezig van Limburg een "Vlaams Tsjecho-Slovakije" te maken. Joris Mommen (1942) heeft zich reeds grotendeels van Pauwels' invloed losgemaakt en is internationaal aan het doorbreken. De veel jongere Hilde Stevens (1965) is wellicht de grootste belofte onder de nieuwste generatie exlibriskunstenaars in Vlaanderen.
Binnen de huidige tendens tot randversiering in Jugendstil-stijl heeft Willy Braspennincx (1947) al enkele mooie resultaten bereikt. De door hem gebruikte zeefdruktechniek is voor dit soort gebruiksexlibris zeer geschikt. V oor al jongere verzamelaars worden door dit kleurrijke werk geboeid.
Grafische technieken
Alle grafische technieken kunnen bij de verwezenlijking van een exlibris worden gebruikt. De oudste exlibris op papier werden gedrukt van houtsneden in hoogdruk.
Tot ca. 1500 gebruikte men daarvoor blokken uit lokale houtsoorten zoals perelaar en kerselaar in langshout. De structuur van de vezel bemoeilijkte soms de evenwichtige uitwerking van de illustratie. Fruithout is bovendien vrij zacht en de blokken versleten te snel onder de druk van de pers. Veel later is men ook kopshout gaan gebruiken dat niet alleen harder is, maar ook meer slijtvast.
De negatieve ervaringen met het te zachte hout zijn het begin geweest van een zoektocht naar een harder basismateriaal. In de 16e eeuw is men in koper gaan werken, aanvankelijk in hoogdruk, maar vrij vlug ontdekte men dat een heel ander resultaat kon worden bereikt door het principe om te keren en de illustratie niet aan de oppervlakte van de koperplaat vast te leggen, maar ze in het koper te graveren. Meteen stond men aan de wieg van de diepdruk.
Verdere experimenten hebben vrij spoedig geleid tot het gebruik van aqua fortis, dat wellicht door alchemisten was ontdekt, en het ontstaan van de ets. Beide technieken werden ook gemengd, en vanaf de 18e eeuw werd naast koper ook staal gebruikt. In de etskunst werden methodes en technieken ontwikkeld als aqua- en mezzotint.
De 19e eeuw is de tijd van de vlakdruk en de machinale hoogdruk geworden, respectievelijk dank zij de uitvinding van lithografie en fotografie, waardoor allerlei fotomechanische reproduktietechnieken mogelijk werden. Een als pentekening ontworpen exlibris kon bijvoorbeeld door middel van een lijn- of similicliché op een grote oplage worden gedrukt. Vooral de heliogravure gaf goede resultaten.
Deze technieken zijn nu vervangen door de offsetdruk en intussen is men ook gaan werken in zeefdruk. Elke nieuwe grafische techniek werd ook gebruikt door de ontwerpers van exlibris. De mechanische reproduktietechnieken hebben ongetwijfeld bijgedragen tot een zekere popularisering en een grotere verspreiding van het gebruiksexlibris, maar wekten anderzijds weerstand op bij verzamelaars die meer oog hadden voor de artistieke waarde van het exlibris en huiverig stonden tegenover zeer grote oplagen. Lithografie en vooral zeefdruk werden een tijd lang argwanend bekeken, maar de artistiek waardevolle resultaten die met deze technieken werden bereikt, hebben de weerstand langzaam doen verdwijnen. Toch bestaat er nog steeds een voorkeur voor de oude, traditionele, niet-mechanische grafische technieken.
De warme hand van de kunstenaar staat op een hoger plan dan de koude drijfkracht van de machine.
Voor het gewone gebruiksexlibris is de hoogdruk ook nu nog het meest geliefd, omdat een vrij grote oplage kan worden gecombineerd met hoogstaande artistieke resultaten. Vooral de houtgravure wordt zeer geapprecieerd. Palm, de meest geschikte houtsoort, wordt echter stilaan vrij zeldzaam. Naast de al langer bekende lood-, zink- en linosneden is men de laatste jaren meer en meer in kunststoffen (plastiek, plexiglas) gaan graveren en het eindresultaat is vaak verbluffend goed. Toch blijven sommige kunstenaars zeer gehecht aan het natuurlijke hout. Voor kleinere oplagen zijn enkele van de zachtere inheemse houtsoorten goed geschikt.
Bij hoogdruk is de spanning tussen wit en zwart vaak bepalend voor de artistieke kracht van de prent. Toch bestaan er ook gekleurde hoogdrukken. De illustratie wordt dan door de kunstenaar over twee of meer blokken verdeeld en elk blok wordt in een andere kleur gedrukt. Met één blok en in zwart gedrukte gravures in hoogdruk, worden soms ook met de hand gekleurd. Men deed dat al in de 15e eeuw.
Hedendaagse kunstenaars kleuren soms de hele oplage of een gedeelte ervan. Sommigen kleuren slechts een paar exemplaren, die dienen als model; de titularis van het exlibris kleurt zelf de overblijvende exemplaren. Hiervoor worden zowel kleurpotlood, kleurstift als waterverf gebruikt. De kunstenaar kan hier eventueel enige richtlijnen geven.
Diepdruk wordt wel eens de koning van de grafische kunsten genoemd. Het is een techniek waarmee artistiek doorgaans verfijnder en krachtiger effecten kunnen worden bereikt. Door het inslaan van allerlei zijwegen of door het mengen van meerdere technieken kan de kunstenaar bovendien een zeer gevarieerd eindresultaat bekomen: het karakter van een burijngravure is anders dan de fluwelen vaagheid van een mezzotint. Belangrijk is ook dat de oplage van de meeste diepdruktechnieken is beperkt tot enkele tientallen exemplaren. Exlibris in diepdruk worden alleen gebruikt voor boeken met een relatief grote bibliofiele of persoonlijke waarde. Van de hele oplage worden slechts een páar exemplaren in boeken gekleefd, de rest komt bij verzamelaars terecht.
Vlakdruk ligt, wat belangstelling betreft, een beetje tussen hoog- en diepdruk in. Het lithografische exlibris is vooral geliefd omdat de in deze techniek gebruikte kleuren een heel aparte poëtische sfeer aan de illustratie geven. In theorie is een redelijk grote oplage mogelijk, maar de meeste kunstenaars beperken de oplage tot 200 en soms 100 exemplaren. Daardoor is het lithografische exlibris nooit een massaprodukt geworden.
Met doordruk zijn eveneens grote oplagen mogelijk, maar ook hier blijft ze soms beperkt tot 100 exemplaren. Veel kunstenaars drukken de exlibris zelf met een kleine zeef, en dat is een tijdrovende bezigheid. De bij zeefdruk gebruikte inkten zijn doorgaans minder zacht dan de lithografische inkten. Een in felle en levendige kleuren gedrukt exlibris in zeefdruk is bijzonder geschikt voor het uitbeelden van de hedendaagse tijdgeest en voor het hedendaagse boek.
Van de fotomechanische reproduktiemethodes wordt vooral gebruik gemaakt om pentekeningen en kalligrafische tekstexlibris te vermenigvuldigen. Lijnclichés werden vroeger gemaakt in metaal, nu maakt men ze ook in kunststof. Vandaag wordt vooral de offsetdruk gebruikt. Een nieuwigheid is dat de illustratie rechtstreeks op de lithofilm wordt getekend. De afdruk benadert de zachte tinten van de lithografie en lijkt nog het meest op een verbeterde versie van de heliogravure, die vooral in het begin van de 20e eeuw veel werd gebruikt voor het drukken van exlibris.
Het exlibris in het kunstonderwijs - dode letter?
Er bestaat geen specifieke opleiding voor exlibriskunstenaars. In een groot aantal academies in West-Europa lijkt men te geloven dat het exlibris al minstens een halve eeuw geleden een geruisloze dood is gestorven. Ook aan de Vlaamse kunstacademies blijft het onderricht dode letter omdat, volgens de directeurs, jonge kunstenaars geen belangstelling meer hebben voor de houtgravure. Een exlibris is voor velen nog altijd een houtsnede van zo'n vijf op zeven centimeter met een vis, voor iemand die "De Vis" heet en een locomotief voor iemand die bij de spoorwegen werkt. Dat er exlibris in alle mogelijke grafische technieken worden gemaakt, dat er een grote variatie aan formaten bestaat, dat het exlibris zich uit een aantal keurslijven heeft bevrijd, en dat bijgevolg de kunstenaar zich in deze kunstvorm volledig kan uitleven, is in veel kunstacademies blijkbaar nog niet doorgedrongen.
Bij de jongere generaties bestaat bovendien een zekere gemakzucht. Met zeer grote formaten werken is leuker dan behoedzame pasjes zetten binnen de kleinere ruimte van een exlibris. Er is veel zelfbeheersing nodig om op zo'n kleine oppervlakte een levensgevoel of een wereld uit te beelden. En dan die tekst ! Dat vervloekte graveren in spiegelbeeld, de noodzaak om niet zomaar wat letters te krassen, maar om een verzorgde, goed leesbare, mooie letter te graveren.
De bloei van de hedendaagse exlibriskunst in Centraal- en Oost-Europa is voor een groot deel te danken aan de belangstelling voor het exlibris in het kunstonderwijs. In de kunstacademies van deze landen wordt de exlibriskunst zeer bewust gestimuleerd. Veel leraars zijn internationaal bekende exlibrisontwerpers. Hun enthousiasme voor deze tak van de grafische kunst doet hen deze met liefde overdragen. Niet iedereen heeft op dat gebied aanleg of interesse, maar een sluimerend exlibristalent krijgt in die landen in ieder geval de nodige ruimte en voldoende stimulansen om open te bloeien.
In Frankrijk is onlangs vastgesteld dat de dreigende teloorgang van de houtgravure (niet alleen op exlibrisgebied, maar ook in het algemeen) grotendeels is te wijten aan tekortkomingen in het kunstonderwijs. De grote kunstenaars uit het verleden hebben zich te veel in ivoren torens verschanst en de liefde voor het hout werd niet of onvoldoende doorgegeven aan een volgende generatie.
Dat het anders kan, bewijzen een aantal voorbeelden. De kunstacademie van Bratislava in Tsjecho-Slovakije wordt geleid door een van de grootste figuren uit de hedendaagse exlibriskunst, Albin Brunovsky. De stimulerende voorbeelden van zijn eigen magisch-realistische exlibris en die van zijn medewerkers, hebben geleid tot een exlibriskunst op zeer hoog niveau. Enkele afgestudeerden van de kunstacademie van Bratislava zijn op internationale exlibriswedstrijden, ook te Sint-Niklaas, tot de voorste gelederen doorgedrongen.
Alhoewel deze kunstenaars een soms heel individuele weg bewandelen, is men in de exlibrisliteratuur en elders, gaan spreken van de "School van Bratislava". De reden is niet ver te zoeken: alle individuele wegen vinden hun oorsprong bij de bezielende en inspirerende leiding van prof. Albin Brunovsky.
In eigen land wordt aan de weg getimmerd door het Provinciaal Hoger Instituut voor Kunstonderwijs (Phiko) te Hasselt. Hier gaat de stimulans uit van Hedwig Pauwels, een van de - ook op internationaal vlak - meest gewaardeerde Vlaamse exlibriskunstenaars van deze tijd. Om de twee jaar wordt te Hasselt een "Week van het Exlibris" gehouden en op de begeleidende tentoonstelling wordt beloftevol werk van Phiko-leerlingen getoond.
Stimulerende invloeden tijdens de academische opleiding geven vaak alleen maar de aanzet. Er moet altijd een individuele weg worden afgelegd. Jonge kunstenaars die voor het exlibris een zekere aanleg, ja feeling hebben, doen er verkeerd aan op opdrachten te zitten wachten. Veel belangrijke exlibriskunstenaars zijn begonnen met het kosteloos maken van exlibris voor familieleden of vrienden en soms voor zichzelf, omdat dit vaak de enige mogelijkheid is om aan de buitenwereld te laten zien wat men kan. Ook de inzendingen voor wedstrijden zijn niet altijd in opdracht gemaakt. Een opvallend resultaat in een exlibriswedstrijd is een belangrijk aas in de vijver van de naar nieuw talent vissende verzamelaars.
Welke grafische techniek verdient de voorkeur ? Veel hangt af van het nagestreefde doel. Wie een eenvoudig, maar mooi gebruiksexlibris zoekt, kan bijvoorbeeld een kalligrafisch tekstexlibris kiezen. Als men over een grote boekenverzameling beschik( is de offset op grote oplage de beste oplossing. Een verfijnder en doorgaans kleuriger vorm is met zeefdruk te verwezenlijken. Van het illustratieve exlibris blijft een grote aantrekkingskracht uitgaan. Bij grote oplagen zal men moeten werken met het offsetprocédé of hoogdruk. Indien men een exlibris zoekt voor een deelgebied van de boekenverzameling, kan men alle kanten op, maar is de verleiding groot om diepdruk te gebruiken.
Ook de vormgeving en lay-out van het boek kunnen een rol spelen. In oude met houtgravures geïllustreerde literaire uitgaven is een exlibris, afgedrukt van een houtgravure, waarschijnlijk een prachtige aanvulling van de boekillustratie. In moderne en met veelkleurige illustraties verluchte boeken is een even kleurrijk exlibris in vlak- of doordruk misschien beter dan een klassiek exlibris in sober wit en zwart.
Wie van plan is exlibris te verzamelen en slechts een klein deel van de oplage in boeken kleeft, moet rekening houden met de wisselende smaak in verzamelaarskringen. Exlibris die door middel van fotomechanische technieken vermenigvuldigd werden, vinden weinig weerklank.
Exlibris van houtgravures van begaafde kunstenaars zijn daarentegen zeer gegeerd; vooral bij oudere verzamelaars is de lithografie meer geliefd dan de zeefdruk. Al geruime tijd blijkt er bij verzamelaars ook een uitgesproken voorkeur te bestaan voor diepdruk, vooral voor de kopergravure en de in gemengde technieken uitgevoerde kleurets. Hoelang deze tendens zich zal doorzetten, is moeilijk te voorspellen.
Kunst-in-opdracht versus eigen inzicht
Het exlibris is een eigenaardig onderdeel van de grafische kunst. In wezen gaat het om kunst-in-opdracht en is het eindresultaat de weerspiegeling van de wensen en verlangens van een opdrachtgever. Dilettanten hebben daar weinig of geen moeite mee. Ze volgen slaafs de voorschriften van de titularis, die jammer genoeg een niet altijd even goede smaak heeft. Soms kan dit leiden tot overladen composities, die een kitscherige indruk laten.
Bij het ontwerpen van een gebruiksexlibris is een vrij grote inspraak van de opdrachtgever onvermijdelijk. Kunstenaars met een grote persoonlijkheid hebben het hier soms moeilijk, "wieden het meeste onkruid uit de opdracht" en suggereren oplossingen om tot een evenwichtig eindprodukt te komen. Anderen ervaren een opdracht of een voor een wedstrijd opgelegd thema als een uitdaging, als een te nemen hindernis, kortom, als een mogelijkheid om de eigen beperkingen te doorbreken en een middel om platgetreden paden te verlaten.
De echt groten kunnen een gedetailleerde opdracht aanvaardbaar en zonder de eigen inzichten te verloochenen, uitvoeren. De zuiverheid van hun artistiek geweten leidt de graverende hand in goede banen. De grote meesters van het gebruiksexlibris uit het verleden, Bramanti, Dirk van Gelder, Zetti e.a., hebben bewezen dat het kan. Hun werk is een stimulans voor jongeren die zich nog onzeker voelen.
Toch is het opvallend dat veel artistieke hoogtepunten in de exlibriskunst niet of slechts zeer losjes aan een opdracht waren gekoppeld. En dat is zeker geen hedendaags verschijnsel. Meer dan vierhonderdvijftig jaar geleden heeft Albrecht Dürer de prachtigste resultaten bereikt met vrije ontwerpen, die hij aan iemand schonk als blijk van vriendschap. Uit een in 1675 geschreven brief van de Engelse graficus David Logan aan Sir Thomas Isham, blijkt dat het niet ongewoon was een exlibris aan te bieden als geschenk of als teken van dankbaarheid. Een recenter voorbeeld is het exlibris van de dichter Rainer Maria Rilke, gegraveerd door Emil Orlik. Deze Duitse graficus heeft op eigen initiatief verschillende exlibris gemaakt voor bekende kunstenaars. Als hedendaags voorbeeld kan de Tsjech Pa vel Hlavaty worden vermeld. Hij maakte onder andere exlibris (kleuretsen) voor Hugo Claus en voor Julien Schoenaerts.
In een los van een opdracht ontworpen exlibris kan de kunstenaar zijn verbeelding volledig vrij laten. Het resultaat is soms zeer indrukwekkend. Vaak sluiten dergelijke exlibris zeer nauw aan bij het algemeen oeuvre van de kunstenaar en soms vindt men er dezelfde thematiek in terug. Sommige exlibris zijn details, andere meer uitgewerkte fragmenten van bestaand vrij grafisch werk. Ook het omgekeerde is mogelijk: een exlibris kan toevallig ontstaan tijdens de ·incubatietijd die aan de creatie van een groter werk voorafgaat. De kunstenaar heeft een plotse inval of tast bepaalde mogelijkheden af en legt ze vast in een klein koperplaatje. De naam van een vriend of geestesverwant wordt pas later toegevoegd.
Deze wisselwerking tussen het algemeen grafisch werk en het exlibris binnen het totale oeuvre van een kunstenaar, is altijd heel boeiend om volgen. In sommige van dergelijke exlibris vindt men onmiddellijk de band met de titularis, omdat bijvoorbeeld de vriendschap tussen kunstenaar en titularis op gemeenschappelijke interesses is gebouwd. In andere ontbreekt die band bijna volledig, maar daar is de titularis en ook de verzamelaar doorgaans niet rouwig om.
Voor de eerste is het een eer dat zijn naam aan een kunstwerk gekoppeld is, terwijl de verzamelaar niet alleen blij is dat hij een artistiek waardevol stukje grafiek in handen krijgt; de naam van een bekend titularis vergroot ook de aantrekkelijkheid van het verzamelobject. Uit het historisch overzicht van de exlibriskunst is gebleken dat het illustratieve exlibris herhaaldelijk een belangrijk middel is geweest om zich los te wringen uit bet keurslijf van de heraldiek. Evenzo is de bloei van het hedendaagse kunstexlibris het gevolg van een behoefte om de grenzen van het gewone gebruiksexlibris te doorbreken.
Een sierlijke letter in een eigendomsmerk is een van de grondregels van het klassieke exibris. Niet elke kunstenaar heeft echter een kalligrafische hand, maar dat is ook niet nodig. Veel hedendaagse kunstenaars hebben nochtans moeite met het tekstgedeelte van een exlibris. Het ideale exlibris is een ontwerp, met een artistiek bezielde illustratie waarin een sierlijke tekst op een natuurlijke wijze is geïntegreerd. Het moet een echt eigendomsmerk zijn, dat wil zeggen, bruikbaar én gebruikt in minstens één boek, dat tegelijkertijd een artistieke waarde heeft.
Een andere moeilijkheid betreft het kleine formaat van exlibris, dat sommige kunstenaars niet blijkt te liggen. Anderen zien het als een uitdaging of als een voortzetting van de traditie van de miniaturisten. In het reglement van enkele internationale exlibriswedstrijden is een klein formaat zelfs een strikte vereiste. Het exlibris moet immers niet alleen in vrijwel alle boeken kunnen worden gebruikt; door het opleggen van een maximumformaat wordt de kunstenaar herinnerd aan de band tussen boek en exlibris en wil men aantonen dat de bibliofilie de uiteindelijke bron van de exlibriskunst blijft.
Het exlibris als eigendomsmerk
Hoe kom ik aan een exlibris en wat kan zoiets kosten ?: doorgaans de eerste vraag die wordt gesteld door iemand die op zoek is naar een eigendomsmerk voor boeken of er aan denkt exlibris te verzamelen. Het antwoord is niet eenvoudig en kan allerlei richtingen uitgaan.
Zoals dat ook in andere gebieden van de kunst en het leven het geval is, heeft ook het exlibris af te rekenen met een, soms sympathiek, maar af en toe ook ergerlijk amateurisme. Sommige amateurs hebben een redelijk goede kennis van de grafische technieken en beschikken over een goede hand en enig tekentalent, maar in het eindprodukt ontbreekt de ziel van de kunstenaar. Men kan ze vergelijken met de doorsnee ambachtslui uit de grafische ateliers. Het gebeurt nog steeds, zij het veel minder dan vroeger, dat een kunstenaar een ontwerp maakt dat vervolgens door een vakbekwaam graficus in hout of koper gesneden wordt. Wie alleen in een gebruiksexlibris geïnteresseerd is en geen al te hoge artistieke eisen stelt, vindt bij een goede amateur zijn gading. Hoger werd er reeds op gewezen dat ook de grootte van de oplage en de vraag naar kleur belangrijke factoren zijn bij de keuze en realisatie van een exlibris. Persoonlijke smaak speelt natuurlijk ook een rol. Men moet op zoek gaan naar kunstenaars die werk hebben gemaakt dat om een of andere reden boeit. Om welke reden ? Dat is erg individueel.
Het werk kan gewoon, haast ondefinieerbaar, "mooi" zijn, of romantisch of nuchter zodat men er iets van het eigen zieleleven in terugvindt. Of het kan appelleren aan of verwijzen naar een thema of passie waarvoor men belangstelling heeft of die nauw aan het hart liggen. Als men niet zelf een kunstenaar kent, heeft men er alle belang bij lid te worden van een vereniging van exlibrisverzamelaars. Via dit kanaal, het tijdschrift van de vereniging, en via tentoonstellingen, wordt men geïntroduceerd in de wereld van het exlibris en leert men exlibriskunstenaars uit binnen- en buitenland kennen.
Tijdens ruildagen ontmoet men ervaren verzamelaars. Zij kunnen raad geven, kennen veel kunstenaars, weten in welke technieken die werken, zijn op de hoogte van de thema's die ze behandelen en weten wat hun honorarium is. Op ruilbijeenkomsten zijn trouwens ook altijd enkele kunstenaars aanwezig. Over mogelijkheden en voorwaarden kan dan rechtstreeks onderhandeld worden.
Het is belangrijk een kunstenaar te laten weten welke van zijn werken hebben geboeid, omdat dit een eerste verwijzing kan zijn naar de eigen wensen. Men moet duidelijk maken wat men precies zoekt, een thema aanbrengen, het desnoods illustreren. Te ver hoeft men, bijvoorbeeld wat de compositie betreft, niet te gaan: een goed kunstenaar vindt voor de aangebrachte thematiek steeds een evenwichtige oplossing. Hoger werd ook reeds gezegd dat de ene kunstenaar een grotere bereidheid tot luisteren heeft dan de andere. Met de, soms onredelijke, wensen van de opdrachtgever wordt inderdaad niet altijd rekening gehouden en sommige kunstenaars hebben inderdaad de neiging eigenzinnig een eigen weg te gaan. Exlibris die zonder noemenswaardige inspraak van de verzamelaar door talentrijke kunstenaars worden gemaakt, zijn meestal verrassend goed en artistiek waardevol. Sommige verzamelaars speculeren daar op, en geven de kunstenaar een zo groot mogelijke vrijheid. De band tussen illustratie en titularis moet dan soms met een heel sterk vergrootglas worden gezocht, maar uiteindelijk speelt de artistieke kwaliteit van het exlibris bij een aantal verzamelaars een overheersende rol.
Waar men altijd heel duidelijk over moet zijn, is de tekst. Ook een artistiek zeer waardevol en in beperkte oplage gedrukt exlibris blijft een eigendomsmerk en de naam van de titularis is daar een essentieel onderdeel van. Als men de volledige naam op het exlibris wil, dan moet de kunstenaar daar rekening mee houden en zich niet beperken tot initialen.
In de prijs van een exlibris is doorgaans ook het basismateriaal voor het maken van afdrukken begrepen: de opdrachtgever wordt eigenaar van hout- of linoblok, koper- of zinkplaat. Het is mogelijk dat daar af en toe betwisting over bestaat. Sommige kunstenaars houden vooral de diepdrukplaten liever zelf en willen vermijden dat er van een koper- of zinkplaat nadrukken worden gemaakt.
Gebeurt het toch, dan weigeren ze deze nadrukken te signeren, wat niet onredelijk is, want de kwaliteit van nadrukken is wel eens ondermaats. Veel exlibris in diepdruk worden door de kunstenaar zelf gedrukt. In het honorarium is een bepaalde oplage begrepen. De bestelling van een exlibris in hoogdruk omvat meestal ook de levering van het gegraveerde hout- of linoblokje en een beperkt aantal met de hand gemaakte proefdrukken. Met het blokje kan men bij een drukker de gewenste oplage bestellen.
Goede drukkers komt men op het spoor via de kunstenaar of de exlibrisvereniging. Het drukken van exlibris in vlak- of doordruk moet volledig aan de kunstenaar worden overgelaten. Bij het bestellen van een exlibris is het nodig over al deze praktische aspecten duidelijke afspraken te maken. De keuze van een kunstenaar wordt uiteraard ook bepaald door de dikte van de geldbeugel. Een jong en nog onbekend kunstenaar vraagt doorgaans een bescheiden honorarium, schommelend tussen 1500 BF voor een pentekening en 4000 BF voor een houtgravure. De evolutie van deze beginprijs is niet te voorspellen. Is het jonge werk van goede artistieke en technische kwaliteit, dan zal het in exlibristijdschriften besproken worden, zal het op tentoonstellingen te zien zijn, en zal het op exlibriswedstrijden in de prijzen vallen. Werk dat in de belangstelling staat en door verzamelaars gewaardeerd wordt, blijft niet goedkoop.
Bekende en internationaal gewaardeerde kunstenaars vragen een veelvoud (tot ongeveer het tiendubbele) van het honorarium van een debutant. Vaste regels bestaan hier niet. Er zijn kunstenaars die vrij bescheiden honoraria vragen omdat ze het maken van exlibris gewoon leuk vinden, er een beetje verliefd op zijn, of het gewoon ervaren als een prettig intermezzo tussen het grotere werk. Er zijn er die hun prijzen aanpassen aan de mogelijkheden van de opdrachtgever en de bankdirecteur tienmaal meer laten betalen dan de dorpsonderwijzer. Anderen houden zich aan een vaste prijs: zoveel per vierkante centimeter voor gelijk wie. Ervaren verzamelaars kunnen ook hier goede raad geven.
Praktisch gebruik
Het praktische gebruik van een exlibris is vooral vanaf de jaren '80 heel gevarieerd geworden. Het exlibris werd vroeger meestal gekleefd op het binnenplat van de boekomslag en zeer uitzonderlijk op het schutblad of op het Franse titelblad. In de meeste gevallen werd het centraal aangebracht: kleinere formaten kwamen soms in de linker benedenhoek van het binnenplat of in de rechter benedenhoek van het schutblad. Dit wordt nu nog gedaan, maar is niet meer zo vanzelfsprekend als vroeger.
Bibliofielen met gevoel voor de uiterlijke schoonheid van een boek zoeken in elke nieuwe aanwinst naar de meest geschikte plaats om er een exlibris te kleven, zeker als boek en exlibris inhoudelijk bij elkaar horen. De achterzijde van het Franse titelblad staat vlak naast het titelblad en is zeer geschikt indien de illustratie op het exlibris naar de inhoud van het boek verwijst. De titel van het boek is meteen ook een verklaring voor de thematiek van het exlibris, dat niet alleen dient als eigendomsmerk, maar het boek op een zeer bijzondere manier illustreert.
Hetzelfde effect bereikt men met een exlibris dat op het titelblad zelf gekleefd wordt. Dit is echter niet altijd mogelijk, omdat de beschikbare ruimte daar niet zo groot is. Ideaal op die plaats zijn vrij kleine, niet te hoge, maar toch redelijk brede exlibris. Tekst en exlibris mogen niet storend op elkaar inwerken en er moet voldoende wit tussen beide overblijven. Ook de bladzijde met het colofon, achteraan in het boek, kan soms met een exlibris aangevuld worden. Bepaalde formaten sluiten zo goed aan bij de vorm van het colofon, dat beide een esthetisch verantwoorde eenheid gaan vormen.
Aan boekbinders wordt wel eens gevraagd een exlibris in het binnenplat van een boek te kleven. De rand van het exlibris wordt dan met het schutblad van de boekbinder overkleefd, zodat het eigendomsmerk ook letterlijk in de boekomslag zit. Belangrijk is hier natuurlijk de kleur van het schutblad: de soms fel gekleurde of gemarmerde schutbladen, die boekbinders wel eens gebruiken, zijn vrijwel altijd ongeschikt voor de omlijsting van een exlibris.
Vooral in Engeland is het nog steeds de gewoonte gebruiksexlibris op gegomd of zelfklevend papier te drukken. Dit vergemakkelijkt het inkleven in belangrijke mate. Bij hoogdruk en bij offsetdruk gaat dit zonder problemen. Vlakdruk en vooral diepdruk vereisen echter heel andere papiersoorten. Exlibris in deze grafische technieken worden door de kunstenaar zelf vaak gedrukt op papier dat voor zijn werk het meest geschikt lijkt. Het inkleven van dergelijke exlibris moet met veel zorg gebeuren. Soms is het nodig de witte randen van het exlibris in te perken.
Bij diepdruk moet de indruk van de plaatranden in ieder geval gerespecteerd worden. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van mogelijkheden en moeilijkheden bij het inkleven, raadplege men de praktische handleiding Exlibris verzamelen (zie bibliografie).
Bij de aankoop van oude boeken ontdekt men wel eens een exemplaar waarin een exlibris van de vorige eigenaar(s) kleeft. Verzamelaars snijden deze exlibris er soms uit en slagen er ook wel in om de beschadiging aan het boek te verdoezelen. Bibliofielen hebben er alle belang bij de exlibris van vorige eigenaars in het boek te laten. Meerdere exlibris in één boek geven belangrijke aanduidingen over de geschiedenis van het boek. Een boek uit een bekende verzameling is, ook financieel, soms meer waard dan een exemplaar uit een anonieme boekenkast. Het kleven van een persoonlijk exlibris in een oud boek waarin reeds een exlibris kleeft, kan enige problemen opleveren. Het is altijd aardig het exlibris vlak onder of naast het exlibris van de vorige eigenaar te kleven, zodat beide in één oogopslag kunnen worden bekeken. Spijtig genoeg is dat niet altijd mogelijk.
Het exlibris als verzamelobject
De Oostenrijkse graficus William Unger (1837-1932) graveerde ooit een exlibris (ets) voor zijn vriend Hugo Thimig, een beroemd acteur aan het Hofburgtheater in Wenen. Zodra dit bekend werd, begonnen enkele verzamelaars er jacht op te maken, maar Thimig reageerde vrij negatief op hun verzoek. "Das hat mir mein Freund Unger für mich und meine intimen Freunde gemacht. Das ist etwas, was mir und nicht die Öffentlichkeit gehört." Thimigs repliek illustreert duidelijk de mogelijkheden en moeilijkheden van een particuliere exlibrisverzameling.
De allereerste belangstelling voor het exlibris als verzamelobject is vermoedelijk ontstaan in bibliofiele kringen. De interesse voor elkaars boeken moet zich hebben uitgebreid tot een interesse voor de exlibris die in die boeken werden gekleefd. Aan vrienden en bekenden, die enige belangstelling toonden, werd zomaar een exemplaar van het exlibris geschonken. Wie in genealogie en heraldiek was geïnteresseerd, vond in het heraldische exlibris boeiend studiemateriaal. Dit zal waarschijnlijk de oorsprong hebben gevormd van tal van verzamelingen. De opkomst van het illustratieve exlibris had tot gevolg dat ook de kunstliefhebber interesse begon te tonen en van dan af, d.i. vanaf het einde van de 19e eeuw, nam het verzamelen van exlibris een ongekende vlucht. Aangenomen wordt dat Engeland de bakermat van het verzamelen van exlibris is.
Een zekere Miss Jenkins, die omstreeks 1820 leefde, zou de eerste exlibrisverzameling aangelegd hebben. In Engeland verscheen met A guide to the study of bookplates ook het eerste boek over exlibris Gohn Byrns Leicester Warren, Manchester, 1880). Het boek bevat ook gegevens over enkele Zuidnederlandse ontwerpers van exlibris vanaf de 18e eeuw. In 1891 werden in Duitsland en Engeland de eerste nationale verenigingen van exlibrisverzamelaars opgericht. Via de tijdschriften van deze verenigingen konden de verzamelaars met elkaar in contact komen. In 1893 werd in Frankrijk zo'n vereniging opgericht en in 1895 verscheen te Londen een eerste handboek voor verzamelaars. Merkwaardig is wel dat het boek vanuit een vrouwelijke belangstelling geschreven is: Ladies' Bookplates. An illustrated handbook for collectors and book-lovers, door Norna Labouchere. Het voorbeeld van Miss Jenkins had blijkbaar navolging gevonden.
In 1907 verscheen voor het eerst een internationale 69 adressenlijst van exlibrisverzamelaars. Omstreeks de eeuwwisseling waren exlibrisverenigingen opgericht in Portugal, Oostenrijk, Zwitserland, Zweden, Italië, de Verenigde Staten en Denemarken.
Vlak na de Eerste Wereldoorlog, in 1919, werd te Brussel de ABCDE (Association Belge des Collectionneurs et Dessinateurs d'Exlibris) opgericht. De belangstelling voor het exlibris in eigen land dateert evenwel van vroeger en werd in Vlaanderen gestimuleerd door de artikelen van de dichter en exlibrisverzamelaar Pol de Mont, onder andere in De Vlaamsche School van 1901, een door Buschmann te Antwerpen uitgegeven tijdschrift voor kunst en letteren.
Bij de stichting van een aantal verenigingen van exlibrisverzamelaars was de binding met de bibliofilie duidelijk aanwezig. Later is dit fel afgezwakt, maar in Engeland, de voormalige DDR en de USSR is dit zo gebleven. In Engeland bestaat er een nauwe samenwerking tussen de Private Libraries Association en The Bookplate Society. In de DDR was en in de USSR is de exlibriskring gewoon een onderafdeling van de vereniging van bibliofielen.
De exlibrisverzamelaar die de bibliofilie als vertrekpunt neemt, zal het hoger geciteerde woord van Hugo Thimig met enige droefheid aanhoren, maar hij zal dit standpunt begrijpen. Dergelijke verzamelaars hebben nog enige eerbied voor het persoonlijke en soms intieme karakter van het exlibris. De interesse gaat in de eerste plaats naar de documentaire waarde van het exlibris, de ; relatie met het boek, en de harmonische band tussen boek en exlibris. Maar ook de mens achter het exlibris is interessant: het exlibris fungeert als een spiegel waarin de ziel van de boekenworm wordt ontdekt. Dat die ziel zich vaak achter een allegorische wolk probeert te verschuilen, maakt de ontdekkingsreis naar de betekenis van de exlibrisillustratie des te boeiender.
De exlibrisverzamelaar die vanuit een puur esthetische belangstelling vertrekt, heeft altijd een in omvang veel beperkter verzameling. Enkel de artistieke waarde van het exlibris, de kunsthistorische interpretatie van vorm en inhoud, en de kwaliteit van de gebruikte grafische techniek zijn hier relevant. De kunstminnaar maakt het exlibris zoveel mogelijk los van de op het exlibris vermelde naam van de titularis. Hij zal de uitspraak van Hugo Thimig wel begrijpen, maar ook vervloeken en zo nodig veel geld op tafel leggen om toch een exemplaar van het begeerde exlibris te verwerven.
Een heel aparte categorie vormen de zogenaamde themaverzamelaars. Ook zij verkleinen het terrein. Soms worden naast exlibris ook boeken of postzegels over hetzelfde thema verzameld. Er bestaan vrij veel exlibris over literatuur, muziek en toneel, beeldende kunst, historische figuren en gebouwen, dieren en planten. Al deze themata vertonen ook fascinerende subthema's.
Op het gebied van de literatuur bijvoorbeeld, bestaan er exlibrisverzamelingen over Reinaert de Vos en Uilenspiegel, Goethe en Shakespeare, of Don Quijote van Cervantes.
Erotica is een van de meest verspreide en meest geliefde themaverzamelingen en dat heeft veel te maken met het intieme karakter van het exlibris. Bibliofielen hebben altijd een vrij grote belangstelling gehad voor het, vooral ook prikkelend, geïllustreerde erotische boek en kwamen al vroeg in de verleiding om deze boeken ook met een erotisch exlibris te versieren. Op een aantal erotische exlibris staan alleen de initialen van de titularis vermeld, wat men kan interpreteren als een uiting van schroom naar de buitenwereld. Themaverzamelaars zijn doorgaans ook geïnteresseerd in exlibris van minder bekende kunstenaars en in exlibris die "slechts" met fotomechanische reproduktiemethodes werden gemaakt. Voor hen telt in de eerste plaats het thema.
Een aantal verzamelaars heeft zowel een algemene, als een thematische verzameling.
Belangrijke particuliere exlibrisverzamelingen zijn in diverse Europese landen te vinden, maar we beperken ons hier tot eigen land. De grootste verzamelingen werden aangelegd door Albert Collart uit Brussel en door de nu in Waals Brabant wonende, maar uit Brugge afkomstige Antoine Rousseau. Beiden bezitten ongeveer 80.000 exlibris en hebben specifiek een grote belangstelling voor het Belgische exlibris en de heraldiek. Antoine Rousseau legt zich vooral toe op de studie van het oude exlibris.
Middelgrote verzamelingen (25 tot 45.000 stuks) bevinden zich te Hasselt (Jef Arras), Lier (Jos de Beider), Mechelen (Luc van den Briele), Oedelem (Gilbert van der Moere), Sint-Niklaas (André Vercammen) en Zwijndrecht (Etienne Nijs). Jef Arras heeft een grote belangstelling voor exlibris die een muzikaal thema behandelen, Gilbert van der Moere is bekend om zijn interesse in exlibris over Uilenspiegel en Luc van den Briele heeft thematische verzamelingen over literatuur en over dramatische kunst.
Een paar belangrijke verzamelingen werden in de loop van de jaren '80 geveild: de verzameling van Paul Marchandise uit Brussel (45.000 stuks) en deze van de Luikenaar Serge Golifman (gespecialiseerd in erotica).
Vanzelfsprekend bestaan er ook kleinere verzamelingen (5 tot 10.000 stuks). De geringe omvang van deze verzamelingen is deels te wijten aan de jeugdige leeftijd van de eigenaars of aan zelf opgelegde beperkingen. Vooral themaverzamelaars hebben kleinere, maar doorgaans zeer verfijnde verzamelingen.
Opbouw van een verzameling
Hoe komen exlibris in een verzameling terecht ? Exlibris worden slechts uitzonderlijk gekocht en verkocht. Tussen de verzamelaars bestaat een zeer levendig ruilverkeer. De nationale exlibrisverenigingen organiseren van tijd tot tijd een ruilmarkt, die in de ledenbladen aangekondigd wordt. Ook verzamelaars uit de buurlanden komen er soms op af. Op internationale exlibriscongressen wordt eveneens druk geruild. Een groot deel van de ruil gebeurt echter via correspondentie. Om het taalprobleem te omzeilen hebben de verenigingen meertalige ruilformulieren opgesteld.
Is de filatelie grotendeels gecommercialiseerd, dan is het exlibris tot op heden aan een speculatieve wurggreep ontsnapt. De kleine oplage van een eigendomsmerk en de doeltreffende organisatie van een goed gesmeerd ruilcircuit, hebben pogingen tot commercialisering grotendeels verhinderd. De goede relaties tussen kunstenaar-ontwerper en verzamelaar-opdrachtgever zetten de kunsthandel zoveel mogelijk buitenspel. Kunstenaars maken ook wel eens exlibris voor familieleden en vrienden, die niet verzamelen en die met tien of twintig exemplaren tevreden zijn. Men kan het de kunstenaar niet kwalijk nemen dat hij de rest van de oplage verkoopt. Ook de titularissen van hulde-exlibris zijn meestal geen verzamelaars: het exlibris dat hen wordt aangeboden, is een aangename en meestal geheel onverwachte verrassing, Ook zij zijn meestal met een beperkt aantal exemplaren tevreden. Dergelijke exlibris duiken op in sommige kunstgalerijen, vooral in Centraalen Oosteuropese landen. Bij ons is dat zeer uitzonderlijk.
In een Antwerpse kunstgalerij waren in 1989 exlibris (etsen) van de Tsjech Jiří Brázda te koop tegen prijzen die schommelden tussen 700 en 1200 BF. Voor niet-ingewijden kan dat een aantrekkelijk aanbod zijn, maar verzamelaars kopen veel liever rechtstreeks bij de kunstenaar waar ze dezelfde exlibris aan 30 of 40 % van de galerijprijs bekomen.
Enkele exlibrisverenigingen hebben een antikwariaat met exlibris en gespecialiseerde literatuur. Na de dood van een verzamelaar komt een en ander wel eens in zo'n antikwariaat terecht.
Vraag en aanbod zijn onvoorspelbaar en de prijzen onstabiel. De veiling van de verzameling Golifman door Galerij Bernaerts is een redelijk succes geweest, maar de veiling van de verzameling Marchandise en een recente veiling bij Van Gendt te Amsterdam, waren veel minder. Ook in Duitsland kennen veilingen van exlibris een wisselend succes. Veel hangt af van het aangebodene. Voor oude exlibris en bepaalde thema's is er soms een vrij grote belangstelling.
Het antikwariaat "In de Roozetak" in het Nederlandse Beek specialiseert in exlibris en heeft in kringen van exlibrisverzamelaars een goede reputatie. Een recente catalogus van dit antikwariaat geeft een idee van de prijzen voor oude exlibris: een heliogravure van Franz Stassen kost ruim 700 BF, een kopergravure van Cossmann ruim 1000 BF, geëtste exlibris van Michel Fingesten schommelen tussen de 1200 en de 1800 BF, en het zeldzame exlibris (ook een ets) dat Emil Orlik voor de Oostenrijkse dramaturg Max Reinhardt graveerde, kost 3600 BF. Uitschieters zijn 74 exlibris van Max Klinger (8 tot 9000 BF en een lithografisch exlibris van Piet Mondriaan uit 1909 (ruim 12.000 BF). Werk van hedendaagse exlibriskunstenaars is tegen veel bescheidener prijzen te koop: een houtgravure van Gerard Gaudaen kost ongeveer 50 BF en een kopergravure van Frank-Ivo van Damme 200 BF.
Wie aan verzamelen denkt, moet zich aan de hand van literatuur oriënteren. Er verschijnen regelmatig publikaties over exlibris, die doorgaans gesignaleerd en besproken worden in de tijdschriften, die door diverse nationale exlibrisverenigingen worden uitgegeven. Via deze verenigingen wordt men grondig geïnformeerd over ontwikkelingen in de hedendaagse exlibriskunst.
Het tijdschrift van de Vlaamse Vereniging van Exlibrisverzamelaars, Graphia, bestaat sinds 1958 en wordt- ook in het buitenland - als een van de beste aangezien. Voor de bijdrage ter bevordering van de internationale exlibriskunst werd het tijdschrift in 1990 gehonoreerd met de Walter von zur Westen-Prijs. Het tijdschrift koos als doelstelling het bekendmaken van Vlaamse exlibriskunst in het buitenland, maar informeert ook grondig over de internationale wereld van het exlibris.
Het aantal in België uitgegeven boeken over exlibris is zeer gering. Zonder sponsoring is dat vrijwel onmogelijk. Veel in het buitenland gepubliceerde boeken over exlibris konden enkel gerealiseerd worden dank zij de steun van bedrijven en instellingen.
In onze openbare bibliotheken is relatief weinig literatuur over exlibris te vinden. De bibliotheek van het Internationaal Exlibriscentrum te Sint-Niklaas biedt evenwel een ruime keuze. Een zeer beknopte bibliografie met recente literatuur vindt de lezer achteraan in dit tijdschrift.
Openbare verzamelingen
In het Internationaal Exlibriscentrum van Sint-Niklaas is ook te zien hoe een exlibrisverzameling er in de praktijk uitziet. Omdat exlibris erg verschillend zijn van formaat worden ze vastgehecht aan kartons of in passepartouts van standaardformaat aangebracht. Een gedetailleerde beschrijving van verzamelmethodes is te vinden in de in 1990 bij Graphia verschenen praktische handleiding (zie bibliografie).
Oude exlibris worden in vrijwel elk prentenkabinet en in belangrijke bibliotheken bewaard. Ze worden er doorgaans niet als een afzonderlijk genre behandeld, maar als een deel van het oeuvre van een kunstenaar of gebruikt als illustratie van de cultuurgeschiedenis. Sommige bibliotheken beschikken ook over een inventaris van in boeken gekleefde exlibris.
Relevante instellingen zijn de Bibliothèque de l'Arsenal, die ressorteert onder de Bibliothèque Nationale te Parijs en de stadsbibliotheek van Nancy, die een grote verzameling bezit omdat de zetel van de Franse exlibrisvereniging in die bibliotheek gevestigd is. Ook de Nationale Bibliotheek in het voormalige Oost-Berlijn besteedt meer dan gewone aandacht aan het exlibris. In een aantal musea die gespecialiseerd zijn in de geschiedenis van de boekdrukkunst is er vanzelfsprekend ook belangstelling voor eigendomsmerken.
Het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum in Den Haag en het Gutenberg-Museum te Mainz zijn twee van de belangrijkste. In Mainz werkt men aan een 76 beschrijvende inventaris van het exlibrisbezit. Dank zij sponsoring door de Stiftung Volkswagenwerk is deze belangrijke documentatiebron voor de geschiedenis van het exlibris reeds gedeeltelijk gepubliceerd. (Schutt-Kehm, Elke, Exlibris-Katalog des Gutenberg-Museums, Claus Wittal, Wiesbaden). De collectie van het Gutenberg-Museum bevat ruim 70.000 exlibris.
In het Haagse Museum van het Boek vormen een vijftal particuliere verzamelingen de ruggegraat van een reeds zeer belangrijk bestand. Door middel van aankopen en schenkingen breidt de verzameling nog voortdurend uit. Het Internationaal Exlibriscentrum van Sint-Niklaas heeft inmiddels navolging gekregen. Op initiatief van Klaus Rödel, een bekend verzamelaar, en uitgever van het Nordisk Exlibris Tidsskrift, die ook reeds een aantal boeken over exlibriskunst heeft gepubliceerd, kreeg het Stedelijk Kunstmuseum van Frederikshavn in Denemarken een afdeling exlibris. Het museum organiseert tweejaarlijkse internationale exlibristentoonstellingen, die worden begeleid door catalogi.
In 1984 vond het internationale exlibriscongres plaats te Weimar in de voormalige DDR. De deelnemers konden toen ook het nabijgelegen Schloss Burgk bezoeken, waar een uitgebreide openbare exlibrisverzameling in opbouw was. Na de hereniging van de twee Duitslanden is de toekomst van deze verzameling nog niet helemaal duidelijk. In het Nederlandse Vollenhove bestaan er plannen om een Internationaal Exlibriscentrum op te richten. Met de slogan "Vollenhove Exlibrisstad" werd het project in 1986 weliswaar aangekondigd, maar van de plannen is tot nu niet veel terecht gekomen.
Te Barcelona tracht de Catalaanse exlibrisvereniging het stadsbestuur er toe over te halen een centrum voor exlibris op te richten. Het project bevindt zich nog in het stadium der wensdromen. In het Italiaanse Bologna staat men verder. Op initiatief van Dr. Remo Palmirani, is daar een Accademia dell'Exlibris gesticht, die zich tot nu verdienstelijk heeft gemaakt met de publikatie van een aantal boeken over zowel Italiaanse als internationale exlibriskunst. Het uiteindelijke doel van de Accademia is de oprichting van een openbaar documentatiecentrum over exlibris.
In Italië bestaan ook een paar merkwaardige thematische verzamelingen met exlibris over de schrijvers Collodi en D'Annunzio, respectievelijk in de lokalen van de Fondazione Carlo Collodi te Pescia en in het Gabriele D'Annunzio Centrum te Pescara. De vrij uitgebreide en gedurende vele jaren met zorg samengestelde verzamelingen van Karol Izakovic te Bratislava (Tsjecho-Slovakije) en van Boris Levich in Odessa (USSR), zullen later, na hun overlijden, aan openbare instellingen worden overgedragen. De pogingen in diverse landen om te komen tot de oprichting van internationale exlibriscentra, wijzen op een wederopbloei van de exlibriskunst en op een hernieuwde belangstelling voor het exlibris bij de culturele overheden.
Het Internationaal Exlibriscentrum te St.-Niklaas
De stad Sint-Niklaas heeft zich altijd bijzonder ingespannen om de kleingrafiek en de exlibriskunst onder de aandacht te brengen. Naar aanleiding van het zevende grafisch weekend op 15 maart 1975 werd in de Regentiestraat 65 (thans 61 -63) het Internationaal Exlibriscentrum plechtig geopend. Het Centrum pakte meteen uit met de omvangrijke en goedgeordende basisverzameling Jan Rhebergen, die het met de welwillende steun van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur aangekocht had. De meer dan 50.000 exlibris waren zorgvuldig geklasseerd per land, en verder per kunstenaar en titularis, en in mappen opgeborgen.
De exlibriotheek, die ook beschikte over een aanzienlijk aantal gespecialiseerde boeken en tijdschriften en over een permanente didactische tentoonstelling omtrent het ontstaan en de ontwikkeling van het genre, was van meetaf aan voor het publiek toegankelijk. De uitbouw van het Internationaal Exlibriscentrum werd en wordt begeleid door een in september 1974 opgerichte Adviesraad.
Via allerhande educatieve en cultuurspreidende initiatieven maakt het Centrum promotie voor zijn collecties en zijn werking. Jaarlijks worden er tentoonstellingen georganiseerd over een bepaald land (b.v. de Sovjetunie 1977 en 1983, Polen 1977, Engeland 1978, Japan 1982), een bepaalde techniek (b.v. diepdruk 1978, hoogdruk 1979, vlakdruk 1980, zeefdruk 1982, houtgravure 1984, monotype 1989), een bekend drukatelier (b.v. Kätelhön uit Mohnesee-Wamel 1982, Tazé uit Parijs 1983, Clement uit Amsterdam 1984) of een kunstenaar (b.v. Désiré Acket 1976, Gustaaf de Bruyne 1983, Gerard Gaudaen 1984). Bij deze exposities worden bescheiden informatieve catalogi uitgegeven, waarvan er nog een beperkte voorraad beschikbaar is. Sedert 1977 coördineert het Internationaal Exlibriscentrum de tweejaarlijkse exlibriswedstrijd; de wedstrijd is thematisch opgevat en kent, naast een aantal bijzondere onderscheidingen, hoofdprijzen toe aan de laureaten van de categorieën hoogdruk, diepdruk en vlakdruk (de laatste categorie werd voor de editie 1991 gewijzigd in "andere technieken' '). Dank zij de medewerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassades kreeg de wedstrijd een brede internationale uitstraling. De expositie van de door de jury geselecteerde inzendingen vormt het hoogtepunt van de Biënnale voor de Kleingrafiek.
Inmiddels bestaat het Internationaal Exlibriscentrum 15 jaar. Het heeft door schenkingen , aankopen en ruil zijn verzameling kunnen uitbreiden tot ca. 110.000 exemplaren, van de hand van ongeveer 5500 kunstenaars uit een 50-tal landen.
Bij een algemene inventarisatie, die in de lente van 1988 werd gehouden, bleek dat Tsjechoslovakije de kroon spande met 19.618 bladen, gevolgd door België (13.401 bladen) en Duitsland (11.698 bladen); van Ethiopië, Namibië en Nepal bezat het Centrum toen welgeteld 1 exlibris.
Het Exlibriscentrum krijgt geregeld bezoek van verzamelaars, kunstenaars en geïnteresseerde groepen.
Legende van de technieken
Hoogdruk: (X=Xylografie)
Met een snijmes of burijn wordt alles weggesneden wat niet mag afdrukken.
- X1 : Houtsnede
- X2: Houtgravure (kopshout)
- X3: Linoleumsnede
- X6: Plastiekgravure
Diepdruk: (C= Chalcografie)
De graveur steekt iedere lijn in spiegelbeeld in een plaat; alleen de dieper gelegen groefjes worden afgedrukt. De graveur kan gebruik maken van een burijn (gravure), een naald (droge naald) of chemische procédés (ets, aquatint, mezzotint).
- C2: Kopergravure
- C3: Ets
- C4: Droge naald
- C5: Aquatint
- C7: Mezzotint
Vlakdruk en aanverwante technieken
Wat moet afdrukken en wat niet moet afdrukken liggen in één vlak.
L: Steendruk De tekening wordt met vette verf (steendruk) of chemisch (offset) aangebracht. De tekening is inktaantrekkend en waterafstotend. Bij ininkting wordt dus alleen de tekening afgedrukt.
S: Zeefdruk De tekening wordt met kunstgom of via fotografische weg op een zeef aangebracht. Het gaas wordt met een poriënvuiler bestreken; de inkt dringt door de niet-afgedekte poriën en brengt zo de tekening op de drager over.
- P1 : Lijncliché
- /2: in twee kleuren
- /3: in drie kleuren
- ...
Literatuurlijst
- Blum, Gemot, Die Kunst des erotischen Exlibris, Claus Wittal, Wiesbaden, 1986, (in het Frans vertaald: L 'Art de l'Ex-libris érotique, Picard, Paris, 1990).
- Braungart, Richard, Das moderne Deutsche Gebrauchs-Exlibris, Claus Wittal, Wiesbaden, 1981 ; herdruk uitgave 1922.
- Briele, Luc van den, Boek en Exlibris - Het boek als inspiratiebron in de hedendaagse Exlibriskunst, Ceuterick, Leuven, 1986.
- Briele, Luc van den, Van Edmond van Offel tot Jan Meeus. Een overzicht van de hedendaagse exlibriskunst in Vlaanderen, Graphia, Sint-Niklaas, 1987.
- Briele, Luc van den, Exlibris verzamelen. Een praktische handleiding, Graphia, Sint-Niklaas, 1990.
- Butler, William E. and Darlene J., The golden Era of American Bookplate design: 1890-1940, Exlibristen, Frederikshavn, 1986.
- Ex-libris-artists, da Mota Miranda, Celorico de Basta, 1968-1984; 7 dln.
- Ex-libris-Encyclopaedia bio-bibliographical of the art of the contemporary ex-libris, da Mota Miranda, Celorico de Basta, 1985-1990; 10 dln.
- Franck, Helmut, Jugendstil-Exlibris, Edition Leipzig, Leipzig, 1984.
- Hopt, Andreas und Angela, Alte Exlibris, Harenberg, Dortmund, 1978.
- Hopt, Angela und Andreas, Exlibris der Dame, Harenberg, Dortmund, 1979.
- Johnson, Fridolf, A Treasury of Bookplates trom the Renaissance to the Present, Dover Publications, New York, 1977.
- Koolwijk, Tom van, Schriks, Chris, Kleine Prentkunst in Nederland in de twintigste eeuw, Walburg Pers, Zutphen, 1986.
- Kronhausen, Phyllis en Eberhard, Erotic Bookplates, Bell Publishing Company, New York, 1970.
- Wilhelm Heyne Verlag, München , 1970.
- Lee, Brian North, British Bookplates. A pictorial history, London, North Pomfret, 1979.
- Meyer-Noirel, Germaine, L 'Exlibris, Histoire, Art, Technique, Picard, Paris, 1989.
- Parfit, Cliff, Exlibris Japan. An introductory handbook to the bookplates of Japan, Nippon Exlibris Association, Tokyo, 1982.
- Schmitt, Anneliese, Deutsche Exlibris. Eine kleine Geschichte van den Ursprüngen bis zum Beginn des 20. Jahrhunderts, Koehler u. Amelang, Leipzig, 1986.
- Severin, Mark, Reid, Anthony, Engraved Bookplates. European Exlibris 1950-70, Private Libraries Association, Pinner, 1972.
- Westen, Walter van zur, Exlibris, Claus Wittal, Wiesbaden, 1983; herdruk uitgave 1925.