De belangstelling voor l'Art Nouveau is betrekkelijk jong en, gaarne toegegeven, lang niet algemeen. Men ziet er veelal een voorbijgaande bevlieging in, een uitbundige verdwazing en zelfs een decadentie die tot niets leidde, met het gevolg dat ze door veel intellectueel gevormde tijdgenoten niet ernstig opgenomen wordt. Voorbijgestreefd door nieuwe kunststromingen, vooral het kubisme met zijn voorliefde voor rechte hoeken en lijnen, heeft l'Art Nouveau met de Eerste Wereldoorlog zijn aantrekkingskracht verloren.
Dat verklaart ongetwijfeld dat zo weinig van zijn scheppingen in onze musea bewaard worden en ook, schoon het uit artistiek oogpunt te betreuren valt, de vernietiging van een aantal der mooiste bouwwerken van ons nationaal patrimonium uit dat tijdperk. Denken wij slechts aan het Volkshuis van Victor Horta te Brussel, dat niettegenstaande het protest van internationaal bekende deskundigen, afgebroken werd. Geregeld verdwijnen nog andere getuigen uit die periode.
Gelukkig kwamen andere scheppingen van l'Art Nouveau in privé verzamelingen terecht en moet er nog heel wat onbekends op zolders en in de museumkelders te vinden zijn. Intussen werd terecht, vooral in beperkte kring maar ook reeds in breder verband, het belang en de innerlijke eenheid van die kunststijl erkend. Verscheidene merkwaardige tentoonstellingen uit de jongste jaren, zoals Europa 1900 te Oostende in 1967, hebben het publiek het belang van die gelukstijd uit de kunstgeschiedenis geopenbaard.
In dezelfde zin mag het opmerkelijk initiatief van de gemeente Sint-Gillis bij Brussel vermeld. Daar werd in 1959 het huis en atelier van bouwmeester Horta aangekocht en omgebouwd tot een museum, zodat het publiek er een totaalbeeld van de zogeheten Belle Epoque kan opdoen. Talrijke tentoonstellingen in Frankrijk, Engeland en Zwitserland hebben in dezelfde richting goed werk verricht.
Is l'Art Nouveau dankzij dat alles zijn verwaarlozing te boven gekomen en heeft het meer dan vroeger de gunst van het publiek verworven? De tweede helft van de 20e eeuw, die reeds zoveel opvattingen uit de voorgaande vijftig jaar aangevochten heeft, is waarschijnlijk niet vreemd aan de hernieuwde belangstelling voor de kunst, die rond de laatste eeuwwende ontstond. Bekeken met een blik die zich aan de Pop Art heeft gewend en geestelijk gewaarschuwd door de alarmkreet van de Club van Rome, heeft de omkeer die wij nu beleven, hoe tweeslachtig in zijn grondstrekkingen ook, toch het goede opgeleverd dat er weer aandacht voor vergeten of verwaarloosde waarden uit het verleden mocht groeien.
Die houding kan louter voorbijgaande zijn, maar zij kan ook een vruchtbaar contact herstellen met een levenskrachtige scheppingsdrang en voorbeelden doen kennen die een prikkel kunnen worden tot een blijvende drang naar diepere doorschouwing van zichzelf. Laten wij van een breder standpunt uit trachten een vollediger kijk op die periode te verwerven, door ze in haar sociaal-culturele omgeving en tegen haar economische en politieke achtergrond te stellen. Wel zal een onderzoek in de huidige omstandigheden slechts tot een onvolledig resultaat leiden, maar het kan toch een inzicht verschaffen dat rijk genoeg is om terzelfdertijd een vrij algemene en tegelijk ook analytisch verantwoorde kennis bij te brengen.