Wat bezielde in 1903 een pléiade industriëlen en kunstliefhebbers om in Gent een museum voor toegepaste kunst op te richten? Deze retorische vraag kan niet meteen beantwoord worden, vermits documenten over de voorbereiding van dit initiatief niet meer beschikbaar zijn.
Europa was tijdens de voorbije twee eeuwen (andermaal) de bakermat van een wereldbepalend nieuw cultuurfenomeen: het ontstaan van een industriële cultuur. De oude natuurlijke vormen van drijfkracht (wind, water of de spierkracht van mensen en dieren) werden vervangen.
Tot op de dag van vandaag wordt het blijkbaar voor mogelijk gehouden dat het gehele 19e-eeuwse bouwpatrimonium stelselmatig wordt vernietigd. De oorzaak van deze sloopwoede ligt ongetwijfeld in het feit dat velen de 19e eeuw beschouwen als een periode zonder architecturaal belang, gekenmerkt door een schromeloos stijlenplagiaat.
Wat momenteel in de bouwkunst van de 19e eeuw zo aanspreekt en ertoe geleid heeft dat overal in Europa nu ook de leek zijn aandacht richt op de neostijlen en het eclecticisme, is misschien niets anders dan een idee van vrijheid - de bevrijding en de vaak onbeheerste creativiteit die de architecten van toen eigen scheen te zijn.
De belangstelling voor de 19e-eeuwse architectuur is van zeer recente datum. Ongeacht het bestaan van belangwekkende studies als die van Hitchcock (1958) en Collins (1965) had de architectuurkritiek tot voor kort voor deze periode slechts misprijzen over.