Het graafschap Salm ontstond bijna 1000 jaar geleden. Een exacte datum hebben we niet, maar we weten dat hier ruim 4000 jaar geleden al mensen woonden. Deze mensen hebben weinig sporen van hun doortocht achtergelaten; enkele stenen bijlen, dat is het zowat. Later, omstreeks 500 vóór Christus, kwamen de Kelten. Die hebben wél sporen achtergelaten die de eeuwen doorstonden, zoals dit afgeschermde kamp. De eerste wegen werden overigens ook door hen aangelegd. Enkele eeuwen later kwamen de Romeinen naar hier, nadat zij de Kelten overwonnen en onderworpen hadden. Tijdens de grote Germaanse migraties vanaf de 4e en 5e eeuw, vestigden zich hier vervolgens de Franken. Onder de Merovingische en Karolingische koningen maakte de streek eeuwenlang deel uit van ‘de Pâquis’, de grote domeinen die we van de Romeinen hadden geërfd.
In het jaar 1000 duikt het graafschap Salm op, met aan het hoofd Comes Gisilbertus de Salmo, de eerste graaf van Salm die we kennen. Het graafschap kent machtige buren: in het noorden en het westen het abdijvorstendom van Stavelot, dat al vier eeuwen eerder werd opgericht door de heilige Remaclus. In het zuiden liggen koninklijke gronden, en in het oosten de heerlijkheid Sankt-Vith, een Luxemburgs leen. Het graafschap is klein, maar dat zal de graven van Salm niet beletten om ongewoon doortastend te werk te gaan om hun macht en faam in heel Europa te vestigen. Hier zie je bijvoorbeeld Nicolas van Salm die in 1529 de Turken versloeg in Wenen. Enkele jaren eerder, op zijn 17e, wist hij de Franse koning Frans 1 te verwonden in de Slag bij Pavia.
Het graafschap was (en is) mooi, maar het leven was er hard! Het klimaat is ruw en de grond niet bepaald vruchtbaar. De ontginning van hout uit de bossen leverde de dorpelingen slechts een mager inkomen op.
Toch stond die houtontginning altijd centraal in de activiteiten van de ‘Salmiens’. Het grondgebied van de gemeente bestaat voor bijna 60 % uit bossen. In de 17e en 18e eeuw bleef er van het woud haast niets meer over. In die tijd werd enorm veel hout gehakt om te bouwen, zich te verwarmen, ijzer te smelten, … De opkomst van de industrialisering maakte de ramp compleet. In de 19e eeuw vond met succes een weldoordachte herbebossing plaats dankzij de methode-Turner. Deze Turner was ingenieur bij ‘Waters en Bossen’. Hij vermengde loof- en naaldboomsoorten met het vermogen zich op natuurlijke wijze te regenereren. Om de te duchten kaalslagen te vermijden predikte hij het gerichte rooien van bomen.
In het woud zetten de exploitanten Ardense trekpaarden in om hout weg te slepen en af te voeren, zeker waar moderne machines geen ruimte hebben of de bodems te veel zouden beschadigen.
Iedereen is (een beetje tot héél) bang in het bos: hier wonen demonen met duizenden. Macrallen, heksen en tovenaars. Massotais en aardmannetjes. In het woud, vlakbij Le Hourt, op de weg naar Grand-Halleux, vond één keer per week een sabbat plaats. Naar verluidt eindigden in de 17e eeuw enkele ongelukkigen op de brandstapel, allicht omdat ze zich niet ‘zoals het hoort’ gedroegen. Het woud, daar trek je niet in je eentje door: je kunt er op de weerwolf botsen, of op de groene bok, of zelfs op de duivel in eigen persoon! Ben je dapper genoeg? Ga dan tegen valavond wandelen bij de Fagnes, richting Bihain: dat is het gebied waar de Lumerottes, de Nutons (aardmannetjes) en andere guitige kwelduiveltjes actief zijn. ‘s Winters hoor je ‘s nachts – verstijfd van kou of van angst – de ijzige doodskreten van stoutmoedigen die op hun goed gesternte rekenden en goedgelovig de ‘vriendelijke’ lichtjes volgden. De Salmstreek is rijk aan legendes van alle slag. Deze verhalen werden vroeger tijdens de avondwake verteld.
De Salmstreek heeft een heel bijzondere ondergrond als gevolg van een fenomeen dat we vandaag goed kennen: metamorfisme. Dit resulteert uit de transformatie van sediment-, stollings- en oudere metamorfe gesteenten tot een vaste vorm. Onder enorme druk recombineren deze gesteenten zich op atoomschaal tot kristallisaties, herschikkingen, herkristallisaties, enz. Deze lange en niet-aflatende vermenging heeft geleid tot de creatie van andaloesiet, hematiet, azuriet : schitterende mineralogieën rond graniet- en schistmassieven. Het aardoppervlak bestaan uit gesteenten van verschillende oorsprong.
Het Latijnse woord coticula betekent slijpsteen. De coticule (novaculiet) of scheersteen is een uitermate gemetamorfoseerd en getransformeerd schist. Het gesteente is van vulkanisch-sedimentaire oorsprong en is terug te vinden in violetkleurig schist (rijk aan mangaan), in de vorm van dunne aders van 5 tot 25 cm tussen fyllietlagen. De heldere tint van de coticule contrasteert fel met het donkere schist. Deze steen werd vooral gebruikt in de volgende beroepen: de barbier (om hun scheermessen te slijpen), schrijnwerker voor hun houtbeitels, makers van houten instrumenten, chirurgie.