In elk nummer van deze vijftigste jaargang grasduinen we in de boeiende geschiedenis van een halve eeuw Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen.
“Geachte abonnee, Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen bestaat nu 3 jaar! Meer dan ooit willen wij uw verwachtingen voldoen. De radio- en t.v.-uitzendingen, de reprodukties en teksten werden samengesteld voor U: wij achten het dan ook heel belangrijk, geachte abonnee, dat wij uw wensen kennen. Wie volgt O.K.V. ? Wat denkt U over deze initiatieven ten goede of ten kwade? Wat verwacht U ervan?...” Dit krijgen de abonnees rond de jaarwisseling 1965-1966 te lezen, als inleiding tot een enquêteformulier dat via achtentwintig vragen, in zeven secties ondergebracht, peilt naar de abonnees van OKV en naar hun desiderata. Hoe ervaren zij kunst? Zet OKV hen aan tot museumbezoek? Wat vinden zij van het uitzenduur (op maandag om 19.45 uur vlak voor het televisiejournaal, op woensdag om 20 uur voor de radio)? Worden programma’s met familie of vrienden besproken? Of: “Hebt U reeds reprodukties van O.K.V. ingekaderd voor Uzelf of voor anderen?”
Centraal staat uiteraard het product zelf: de jaarlijkse selectie van achtentwintig kunstwerken uit de meest diverse periodes en de meest uiteenlopende kunstdisciplines, van Jan van Eyck, tot Karel Appel, van een bronzen profeet uit Middelheim tot papkommen uit de zestiende eeuw. Het is inderdaad een bonte mengelmoes die geen rekening houdt met chronologie, stijlen niet systematisch exploreert, occasioneel belangstelling toont voor minder gekende kunsttakken, soms zelfs eens een tweederangs werk voor het voetlicht brengt om er ongenadig de zwakten van aan te tonen. Het zijn bewuste opties, maar slaan die wel aan? Vandaar het belang van vraag 14: “Welke drie afbeeldingen van jaargang ’65 hebben U het meest getroffen?”