Sinds december vorig jaar is een zeventiende-eeuws reliëf van beeldhouwer Jan van den Steen terug thuis. De provincie Antwerpen kocht het aan en gaf het in langdurige bruikleen aan de Mechelse Sint-Romboutskathedraal.
Terug naar de Sint-Romboutskathedraal - Marbele beelthouwereije voor den nieuwen thuijn
Faydherbe versus Van den Steen
Rond 1650 begonnen de kanunniken van het Sint-Romboutskapittel met de vernieuwing van het interieur van de kathedraal. Ze kozen resoluut voor een een barokke aankleding van het koor, hoofdzakelijk uitgevoerd in marmer. Het meest in het oog springende kerkmeubel is het hoofdaltaar, voltooid in 1683, van de Mechelse beeldhouwer Lucas Faydherbe (1617-1697). Op dat moment bevond zich - zoals in de meeste kapittelkerken - op de scheiding van het transept met het koor een stenen doksaal. Daarachter verzorgden de kanunniken het koorgebed, onttrokken aan de blikken van de gewone gelovigen.
Het laatgotische doksaal verhinderde het vrije zicht op het schitterende nieuwe hoofdaltaar en daarom besliste het kapittel in 1664 de scheiding af te breken. En zo geschiedde. Maar nu kwamen de kanunniken tijdens het koorgebed letterlijk in het zicht en in de tocht te zitten. Ze besloten een nieuwe afsluiting te laten optrekken.
Lucas Faydherbe was de geknipte persoon om dat uit te voeren. De beeldhouwer had sinds 1663 diverse ontwerpen gemaakt voor een nieuwe koorafscheiding, maar geen enkele was aanvaard. Faydherbe en ook het stadsbestuur pleitten voor een lage afsluiting, om toch nog iets te zien van het hoofdaltaar. Het kaptittel drong aan op een hoog maar gedeeltelijk opengewerkt scherm. Uiteindelijk hakten de kerkmeesters de knoop door. Ze gingen in 1670 een overeenkomst aan met de Mechelse beeldhouwer Jan van den Steen, een concurrent van Faydherbe. Die laatste kon er niet mee lachen en spande een proces aan, dat hij verloor.
De nieuwe koorafsluiting
Jan van den Steen (1633-1723) was in de leer geweest bij de Mechelse beeldhouwers Antoon Bouwens en Rombout Pauwels. Later werkte hij onder leiding van Artus Quellinus de Jonge (1625-1700). Van den Steen trad in bij de jezuïeten en werkte mee aan de gevel van de Sint Michielskerk in Leuven (1659-1666). Hij beëindigde zijn opleiding en reisde naar Engeland. Naar verluidt verdacht van spionage, moest hij uit Londen wegvluchten. Jan van den Steen vestigde zich opnieuw in Mechelen en werd er in 1670 - het jaar van de overeenkomst met het Sint-Romboutskapittel - meester in het Sint-Lucasambacht.
Het merendeel van zijn (gekende) productie treffen we aan in Mechelen, zoals het hoofdaltaar, het binnenportaal en twee marmeren wijwatervaten in de Begijnhofkerk Ook elders voerde Van den Steen opdrachten uit, onder andere de preekstoel van de Begijnhofkerk te Diest, reliëfs en twee cantorstoelen voor de abdijkerk van Averbode, en te Gent een schoorsteen in het stadhuis en een tabernakel in de Sint-Niklaaskerk.
In zijn geboortestad tekende Van den Steen dus ook voor de koorafscheiding in de Sint-Romboutskathedraal, voltooid in 1674. De hoge afsluiting werd uitgevoerd in zwart marmer en had drie traveeën, gescheiden door witte marmeren zuilen. In de twee buitenste traveeën kwam een altaar. Het geheel was achteraan afgesloten met een met koperen balusters opengewerkte wand en met gordijnen.
Twee marbele Thuijnen
Enkele jaren na de voltooiing startten de kerkmeesters een nieuwe fase in de aankleding van het interieur. Ze stelden de condities op voor het maken van twee marbete thuijnen - hier in de betekenis van portieken of portalen - als afscheiding links en rechts voor de toegang tot de kooromgang, aan weerszijden van de nieuwe koorafscheiding. De portieken moesten opgetrokken worden in witten marbel ende swerten Naemsche ende Dinantsche marbel. De opdrachtgevers stonden op kwaliteit. Er moest gebruikgemaakt worden van uijtgelesen witten marbel tot claerblinckens gepolijstert. Op 4 december 1679 sloten de kerkmeesters een contract met bovenstaande voorwaarden af met Lucas Faydherbe voor de som van 8.000 gulden.
Merkwaardig, want Faydherbe was toch helemaal niet te spreken over de koorafsluiting van Van den Steen. En al even merkwaardig is dat het contract nauwelijks vijf dagen later, met onderlinge instemming, wordt verbroken. Op 11 december tekende Jan van den Steen hetzelfde contract, maar voor de lagere prijs van 6.800 gulden. Op 20 maart 1680 vond de eerste steenlegging plaats en met Allerheiligen was de hele constructie nagenoeg afgewerkt.
Enkel de vier marmeren zuilen konden pas einde november 1680 opgesteld worden In april 1681 volgde een bijkomend aanbestedingscontract met Van den Steen, dit keer voor sekere marbete beelthouwerije dienende voor den nieuwen thuijn ofte affsluytinge vanden ommeganck. Hij zou de werken moeten uitvoeren van achter ende van voor, van d'een sijde soo fraeij als de andere sijde, behalven dat van achter geen kinderkens en zullen gestelt worden.
Deze kinderkens of putti zijn de gebeeldhouwde marmeren draperieën in de hoeken boven aan elke doorgang. In elke draperie lag tussen bloemen en vruchten een putto gewikkeld. De volledige koorafscheiding was klaar in 1682. De opdrachtgevers spraken hun waardering uit over de prestaties die Jan Van den Steen seer loffelijck ende tot contentement van de kerkmeesters heeft volbracht.
Slachtoffers van de Neogotiek
In het begin van de negentiende eeuw gaf de kerkfabriek, zeer tegen de zin van de kanunniken, de opdracht om het doksaal vanJan van den Steen af te breken. Ook toen speelde het vrije zicht op het hoofdaltaar een rol. Het demonteren begon in april 1810. De zuilen, friezen en een aantal andere onderdelen werden gerecupereerd in twee nieuwe portieken voor de kathedraal. De twee portieken van de kooromgang van Jan van den Steen bleven staan. Althans voorlopig, want in het midden van de negentiende kwamen ze in het vizier bij de grote veranderingswerken in de kathedraal. De afbraak startte in juli 1852 en de kerkfabriek zou kopers zoeken voor het materiaal. Het was de bedoeling de integriteit van de portieken te bewaren en geen afzonderlijke onderdelen van de hand te doen. Dat bleek niet eenvoudig.
Eén onderdeel is in 1853 toch apart verkocht aan de barones de Meyendorff, allicht de echtgenote van de Russische ambassadeur in Rome. Voor haar privékapel wist ze dubbele deuren van een van de portieken op te kop te tikken. De deuren van de andere portiek zijn tot het begin van de twintigste eeuw op het gewelf blijven liggen en hangen nu in de portiek van de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans in de kathedraal.
Van de andere fragmenten die de kerkfabriek had opgeborgen, ontbrak gedurende een halve eeuw elk spoor. In 1954 ontdekt men de vier witmarmeren zuilen. Ze flankeren de toegang tot de voormalige nieuwe kapel van het grootseminarie in Mechelen, nu archiefruimte in het Diocesaan Pastoraal Centrum.
Nog in 1954 waren de twee hoeksteunen met putti van de zuidelijke portiek te zien op de tentoonstelling Oude Mechelse kunstnijverheden. De Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis konden die toen aankopen bij een Mechelse antiquair.
Nog eens een halve eeuw later kwam een hoekstuk van de noordelijke portiek aan het licht. Het provinciebestuur van Antwerpen kocht het in 2005 bij veilinghuis Bernaerts.
Het reliëf van Van den Steen hangt sinds einde vorig jaar in een eenvoudig rechthoekig frame tegen de buitenmuur in de tweede travee van de zuidelijke zijbeuk. Wie de Sint Romboutskathedraal bezoekt, kan in één oogopslag zowel de zuidwestelijke portiek met haar houten plastiek uit de negentiende eeuw als het originele object in het nieuwe kader zien.
Praktische informatie
De brochure 'De thuijnen van den ommeganck. De twee portieken van de koorafsluiting door Jan Van den Steen, 1679-1682', geschreven door Marc Mees, kan gratis besteld worden bij Provincie Antwerpen, Dienst Erfgoed, Koningin Elisabethlei 22, 2018 Antwerpen of via mail [email protected].