Tongeren feest

Het is 30 augustus: antiekmarkt, Kinderdag én Open Museumdag in het Galloromeins. Stromen mensen in het centrum, op de vesting en in het museum. Het is geen dag voor rustige overpein­zingen bij een keramiek uit de galloromeinse periode. Wel tijd voor interactie met de niet-alle­daagse museumbezoek(st)er en enthousiaste kinderen. 
Er wordt gepraat, gegist, vergist en gelachen. Zoals in het ge­sprek met de zakelijke directeur: Carmen Willems. 

Antwerpen '93

Ik ben economiste van opleiding maar twijfelde of ik kunstgeschiedenis zou studeren of eco­nomie. Ik kom uit een gezin van 5 en mijn vader vond de richting kunstgeschiedenis eigenlijk eco­nomisch onverantwoord. Hoewel mijn ouders ook wel vonden dat "je in eerste instan­tie moet doen wat je graag doet". Economie is nu niet be­paald mijn passie, maar ik vond het een boeiende studie, verrij­kend voor mezelf. En later kwam het er op aan een thesis te kiezen. Het onderwerp was snel beslist: een combinatie van kunst en economie, want ik was de interesse voor de kunst niet verloren. Mijn thesis bij profes­sor De Grauwe handelde over kunstsponsoring. Na de studies belandde ik in Antwerpen op de marketingafdeling van het bouwbedrijf Interbuild. De fir­ma was hoofdsponsor van Antwerpen '93 en dat vond ik wel leuk want zo had ik nog wat nut van mijn thesis. Al zat ik dan aan de andere kant van de tafel tijdens de besprekingen. 

Gevel van het museumgebouw.  Foto: Gallo-Romeins Museum, Tongeren

Gevel van het museumgebouw. Foto: Gallo-Romeins Museum, Tongeren

Dé droomjob

Mijn man en ik woonden graag in Antwerpen maar hadden toch voor onszelf uitgemaakt dat we ooit terug naar Tongeren gin­gen. We waren, we zijn nog al­tijd, een beetje verliefd op het huis van mijn ouders en toen het vrij kwam, wilden wij er abso­luut wonen. We zijn dus eigenlijk voor het huis terug naar Tongeren gekomen.

En toen verscheen de advertentie voor een zakelijk di­recteur in het Galloromeins Museum. Ik vond het wel dé droomjob. Want het is echt de combinatie die ik zocht, terwijl ik zelf geen bepaalde affiniteit had met de museumwereld. Toen ik begon als administratief en zakelijk diensthoofd, luidde mijn hoofdopdracht heel simpel: zorg dat het publiek het muse­um vindt. De overheid wou een museum dat het publiek aanspreekt, een zo breed mogelijk publiek. Dat was mijn opdracht samen met het personeelsbe­leid. De wetenschappelijke col­lectie viel onder de verantwoor­delijkheid van de conservator.

In België is het vaak zo dat aan het hoofd van een museum de con­servator staat die voornamelijk een wetenschappelijke oriënta­tie heeft, of bijna uitsluitend, denk ik. Maar, en daar zijn we vrij uniek in, de overheid opteer­de er hier voor om de leiding op te splitsen in een zakelijk leider en een conservator. 

De dodecaëder

Van bij het begin is wel gesteld dat het Galloromeins museum een museum in evolutie moet zijn, een museum dat zich per­manent bevraagt, dat veran­dert, dat nieuwe invalshoeken biedt aan de bezoekers. Vandaar dat we vrij snel tege­moet gekomen zijn aan de op­merkingen in de publieksenquê­tes. We hebben meer schetsen en tekeningen bij de collectie gehangen en de museumgids wat uitgebreider het verhaal la­ten vertellen. Misschien lieten we in het begin wat teveel aan de verbeelding van de mensen over. Dan riskeer je dat het ge­brek aan verbeelding zich tegen je keert en daardoor kan je de boodschap van de opstelling niet meegeven. Daarom zullen we de inleidingen van onze drie afdelingen volledig herwerken. We willen de interactie tussen de bezoeker en de inhoud ver­hogen. Het moet een ander soort opstelling worden dan "Het geheim van de dodecaë­der". Dat is sfeer, dat is decor, dat is geen wetenschap. In het initiële museumconcept is er wel nagedacht over de attractie-op­stelling van de dodecaëder. 

De decors bijvoorbeeld geven een sfeerbeeld van archeologi­sche sites in verschillende tijds­periodes. Maar het voorwerp zelf is klein, niet erg spectacu­lair. Het is in de opstelling enorm uitvergroot, er is video­projectie, er zijn de decors... Mensen fantaseren er van alles bij en als ze dan het echte voor­werp zien in een nietig klein vi­trinetje, is het een klein, bron­zen voorwerp, een beetje be­schadigd zelfs. Ja, kijk, de opge­bouwde mystiek rond het voor­werp gaat verloren. 

Dus nu opteren we er voor om de dodecaëder weg te halen uit de collectiepresentatie en het toch te integreren in de attrac­tie- opstelling. Met dit in het achterhoofd werken we de nieuwe inleidingen uit. Die zul­len wél inhoud in zich dragen, wetenschappelijk doordachte inhoud. We willen daarin de be­zoeker een aantal "kapstokken" aanreiken om de collectiestuk­ken van de afdeling beter te kunnen begrijpen, beter het ver­band te kunnen vatten. We zit­ten nu misschien een beetje met het feit dat niet iedereen een even fantasierijk vermogen heeft om de 'attractie-opstel­ling' te kunnen plaatsen in het geheel van het museum. 

Het ontwerp

Hoe we tot kapstokken komen? We proberen om niet vanuit een ivoren toren te bepalen wat de bezoeker nu eigenlijk wenst en wil. Dus organiseerden we een aantal bezoekersenquêtes en uit nogal wat reacties begrepen we dat het belevingsgehalte daalt naarmate men vorderde in de collectie. We begrepen dat het bezoek eindigt in een anticlimax en dat is iets wat eigenlijk niet mag. Dus daar gaan we echt iets aan doen. 

De drie inleidingen worden de ankerpunten die de bezoeker begeleiden in het museumverhaal.

Daarom hebben we twee exter­ne mensen aangetrokken die in­houdelijk de zaak met de muse­umstaf hebben uitgewerkt. Dit inhoudelijk concept legden we voor aan, wij noemen het de cel publieksvertegenwoordiging, een aantal mensen uit het pu­bliek, aan inspecteurs uit het on­derwijs en leraren en een aantal gidsen. Daaropvolgend nodig­den we een vijftiental theater­decorbouwers uit die we heel uitvoerig de bedoeling uitge­legd hebben. Uiteindelijk is het ontwerp gekozen van een Nederlandse ontwerper. We zorgden er wel voor dat elk an­kerpunt de kwaliteit heeft om de collectie van de afdeling met de decoropstelling te laten ver­smelten. De bezoeker zal de in­houdelijke informatie in beel­den vinden, in teksten, door actief op zoek te gaan in de op­stelling, door delen te laten be­wegen enzo. Er zit ook nog een beetje symboliek in de decorop­stelling en de bezoeker moet toch ook nog een beetje naden­ken, maar het verhaal wordt wat duidelijker aangereikt dan nu het geval is. 

Het potentieel

Uiteraard blijft het gegeven gel­dig dat wat uit de museumwer­king naar voor komt, het resul­taat is van de museummensen zelf. Dat spreekt voor zich. Maar het museum zelf heeft een potentieel: het heeft een enorm rijke en mooie collectie, het is gevestigd in de oudste stad van het land, het staat ook niet op zich want het maakt helemaal deel uit van de regio. Wat we ook in huis hebben is het orga­nisatietalent om tentoonstellin­gen te maken en een heel goe­de know-how om wetenschap­pelijke concepten naar het pu­bliek toe te vertalen. Dat is iets waar wij goed in zijn. Dus zoe­ken we samenwerkingsverban­den met derden die andere know-how in huis hebben. 

Het onderzoek

Het Galloromeins museum is een, middelgroot museum. En in mijn ogen kan een middelgroot mu­seum bijvoorbeeld moeilijk zelf aan wetenschappelijk onder­zoek doen. Je moet gewoon re­alistisch zijn: als je een organisa­tie draaiende moet houden met twintig mensen personeel, dan laat je het wetenschappelijk on­derzoek van zijn collectie aan derden over, in samenwerkings­verbanden. En als je bovendien tachtigduizend bezoekers per jaar binnenhaalt, dan heb je die mensen hard nodig om mee te helpen in de publieks-ondersteuning. Je mag dan ook nog blij zijn dat er nog wat mensen overblijven om aan collectiebe­heer te doen en er voor te zor­gen dat de inventarisatie van de collectie op punt komt. Dat vind ik wel een taak van het muse­um, vergis u niet, voor mij is niet enkel het publiek van tel. Zonder die collectie en zonder de nodige studie van die collec­tie zijn we niks, dan heb je ge­woon een lege doos zonder toe­komstperspectief. 

Het decreet

Voor het wetenschappelijke on­derzoek van de collectie probe­ren we nu samenwerkingsver­banden op te zetten met de uni­versiteit. De verantwoordelijke collectiebeheer coördineert dit en heeft een strategisch plan opgesteld om op korte termijn aan de eisen van het museumde­creet te voldoen. 

De inventaris maakt een belang­rijk onderdeel uit van het de­creet. Daarom huren we nu specialisten in voor elk aspect af­zonderlijk in samenspraak met de collectieverantwoordelijke. Zodat we op korte termijn een inventaris hebben, onderzoeks­resultaten hebben en de collec­tie gedocumenteerd hebben. Ik vind het een interessante pis­te want je haalt uiteindelijk de gepaste know-how in huis. Zo organiseren we op dezelfde manier de publiekswerking. We hebben een educatieve commis­sie opgericht waarin, op vrijwilli­ge basis, leerkrachten en inspec­tie ons adviezen geven bij de programma's in ontwikkeling. Nooit als ze al ontwikkeld zijn maar wel als ze in ontwikkeling zijn. Het geeft ons de nodige bijsturing. Dat betekent ook dat je educatieprogramma's aange­past zijn aan de noden van het onderwijs. En vermits het onder­wijs in ontwikkeling is, ontwik­kelen wij mee. 

De generatie

Het is zo: als je in een museum aan beleid doet, dan mag je na­tuurlijk niet alleen oog hebben voor de korte-termijn-successen. Die zijn ook belangrijk want an­ders ga je niet vooruit. Ik be­doel, het is politiek nodig dat je successen boekt en dat je ieder jaar opnieuw succesvol bent. Dat steek ik niet onder stoelen of banken maar ik denk dat je tegelijk de opdracht hebt om op lange termijn te denken. Dus verder dan 4 of 5 jaar en zelfs daar stopt het niet. Ik vind dat je moet werken aan een museum voor de toekomst, aan een mu­seum voor de toekomstige ge­neratie. Vandaar dat wij zoveel belang hechten aan de cel edu­catie, daar gaat echt veel tijd en energie naartoe. De tijd die we er in steken, krijgen we misschien niet onmiddellijk terugbe­taald of teruggewonnen door het aantal bezoekers. Maar dat hoeft voor mij ook niet. De tijd die we in tentoonstellingen steken, dat vind ik iets anders. Een tijdelijke tentoonstelling, die moet zichzelf opbrengen. We slagen daar niet altijd in, al ik zou het wel willen, maar dat is jammer genoeg niet zo. Het is wel mijn streefdoel om op korte termijn te komen tot tentoon­stellingen die zichzelf terugbe­talen. We zijn dat als museum aan onszelf verplicht. Maar wat de educatie betreft, dat is een ander paar mouwen. 

Het is daar dat je moet werken aan de toekomst van het muse­um, het is daar dat je een gene­ratie van toekomstige museum­liefhebbers moet wakker ma­ken. Want het is daar dat het begint. Enfin, het geeft mij enorm veel voldoening als ik jonge kinderen zie die zich in het museum amuseren. Als je dan aan het einde van het be­zoek ook nog opvangt dat ze er wat van hebben opgestoken, ja, dan is ons doel bereikt. 

Download hier de pdf

Museummensen: Carmen Willems.pdf