Museumtrips en museumdag: Zondag 2 mei 1999

Museumtrips

Zou je er altijd gratis naar binnen moeten kunnen lopen, ook tussendoor? Waarom kan je ze 's avonds niet bezoeken, na het werk of voor je naar de bioscoop gaat? Wil je in een museum kennis opdoen of moet een museumbezoek in de eerste plaats een belevenis zijn? Zijn musea nog van deze tijd? Dit zijn enkele van de vragen die we op zondag 2 mei tijdens de museumtrips aan het publiek voorlegden.

In elke provincie en in Brussel werden een 40-tal bezoekers uitgenodigd om kennis te maken met 2 projecten in musea en vervolgens een gesprek aan te gaan met de medewerkers van de musea. Rondleidingen, vervoer en lunch werden gratis aangeboden. Op deze manier wilden we achterhalen wat bezoekers van een museum verwachten, of deze verwachtingen worden ingelost en hoe musea beter aan de wensen van het publiek tegemoet kunnen komen.

Enkele musea stelden vernieuwende publieksgerichte initiatieven voor. We bezochten ook nieuwe musea, musea die net een deel van hun presentatie hadden vernieuwd of in de nabije toekomst gaan vernieuwen. Andere musea gunden het publiek een blik achter de schermen om kennis te maken met museumfuncties als bewaren, restaureren,... waarmee het publiek doorgaans minder vertrouwd is. Sommige musea boden activiteiten op maat van kinderen aan.

In het aanbod werden zowel grote als kleinere, kunst- als andere, erkende als niet-erkende musea opgenomen, verspreid over de vijf provincies en Brussel.

Museumdag

Zondag 2 mei was ook museumdag. Onder het motto 'Musea Mooi Meegenomen' stelden 160 musea hun deuren gratis open voor het brede publiek. Een 'mooi meegenomen' gelegenheid om eens langs te lopen in een museum in de buurt dat je altijd al eens had willen bezoeken, of om een bezoek te brengen aan een museum waar je nog ooit eerder van had gehoord. Het waren vooral de vaste collecties die in de kijker werden geplaatst. Die lonen erg moeite, maar trekken vaak minder volk dan grote tijdelijke tentoonstellingen. Er was voor elk wat wils: beelden schilderijen, maar ook molens, mijnwerkers, druiven, pijpen en tabak, jenever, brood bakken, fietsen, borstels en schoenen, psychiatrie...

De musea boden daarenboven allerlei extra activiteiten: gratis rondleidingen, museumspelen, zoektochten, live-demonstraties, een blik achter de schermen... Ook voor kinderen was er een brede waaier aan activiteiten voorzien.

Met een affiche, folder en brochure, een radiospot, advertenties, de Vlaamse Infolijn, een website en persaandacht werd campagne gevoerd voor de dag. De slogan werd kracht bijgezet met een beweeglijk, kleurrijk, bijdetijds beeld: een creatie van fotograaf Tom Indekeu in een installatie van Guy Rombouts en Monica Droste in het Museum van Hedendaagse Kunst in Antwerpen. 

Evaluatie

Van de bezoeken en gesprekken tijdens de museumtrips wordt uitgebreid verslag gedaan in deze Museumkatern. Er zal ook een video-montage gemaakt worden met beel­den uit de verschillende provincies die een overzicht geeft van het hele evenement. 

Voor conclusies is het nog te vroeg. Vast staat dat het publiek het op prijs stelt dat zijn stem gehoord wordt en dat met de trips een aanzet is gegeven tot een grotere betrokkenheid van het publiek bij de musea. Publiekswerking, met andere woorden, niet alleen voor, maar mét het publiek. 

'Ondanks het goede weer', bracht de museumdag meer dan 40.000 bezoekers op de been. De meeste musea zagen hun bezoekersaantal die dag minstens verdubbeld, vergeleken bij een 'gewone' zondag. Maar het effect van zo'n dag is niet alleen af te meten aan het aantal bezoekers. Even be­langrijk is dat musea over heel Vlaanderen en Brussel sa­men in de kijker worden gezet; dat het publiek zich reali­seert dat musea méér zijn dan 'schone kunsten' alleen, dat het imago van de musea wordt afgestoft. 

Bij een volgende editie rekenen we erop dat nog meer mu­sea zullen deelnemen en vooral dat nog meer bezoekers de weg naar het museum zullen vinden. De meeste musea zijn echter het hele jaar door toeganke­lijk. Hopelijk heeft deze dag ook tot gevolg dat mensen al eens vaker een stapje binnen zetten in de Vlaamse musea om er de vele 'verborgen schatten' te ontdekken of de col­lectie met nieuwe ogen te bekijken! 

De museumtrips zijn een initiatief van de museumconsu­lent publiekswerking in nauwe samenwerking met de pro­vinciale museumconsulenten. De Internationale Museum­dag van het International Committee of Museums, ICOM, wordt georganiseerd in samenwerking met de Vlaamse Museumvereniging. De twee voorgaande jaren organiseer­de de Vlaamse Museumvereniging de Internationale Museumdag. De coördinatie van de museumtrips en van de museumdag werd verzorgd door het communicatiebureau Triumvira(a)t in Brussel, onder leiding van Sofie Van Stratum en Bart Vandeput. 

Voor een impressie van de museumtrips en museumdag op 2 mei, vroegen we een aantal deelnemers om de trips en de debatten te verslaan. In hun eigen stijl en met persoonlijke toetsen en meningen. 
De combinatie is voor de lezer misschien wel te verschillend of ook droog. Het is wel een kans de gevoeligheden van het publiek én de museummensen op die dag aan het werk te zien. En ook de eigen mening te toetsen. En waarom niet, ons te vertellen? 

Antwerpen

Op deze zonnige voormiddag daagden alle ingeschre­venen voor de Antwerpse loer op. In vier groepen werden ze in het Antwerpse M HKA losgelaten op de tijdelijke tentoonstelling 'State Of Humanity' van Alex Vermeulen. Een gids van de educatieve dienst gaf hen een interactieve rondleiding. 

Hoofdbekommernis daarbij was om de bezoekers naar de tentoonstelling te leren kijken met als hamvraag "Wat is kunst?". Tijdens het debat vond deze manier van rondlei­den vele voorstanders. Het bleek immers dat de meeste, oudere, bezoekers voor de eerste keer in een museum voor moderne kunst waren binnengekomen en door de interac­tieve gidsing anders hadden leren kijken naar die moderne kunst. 

Daarvoor hadden ze tijdens de lunch reeds kunnen bijpra­ten en contacten leggen, wat voor sommigen een aardige meevaller bleek te zijn. Het namiddagbezoek aan het heemkundig museum Tempel hof te Beerse werd na de bus­rit afgewerkt. Even kort als in Antwerpen werd hier het he­le museum, een oud buitenverblijf van een vermogende familie, bekeken en kregen de bezoekers een ex cathedra uitleg bij elk themazaaltje door vrijwilligers van de lokale heemkundige kring 'De Vlierbes'. 

Het afsluitend debat werd door moderator Jan Houtekiet geopend met de stelling dat een goede gids de ideale ont­sluitingssleutel is. Wat beter op een interactieve manier kan gebeuren dan ex cathedra. De aanwezigen beaamden en de voorzitter van het musem Tempelhof, Leo Dignef, voegde er aan toe dat ze normaal ook interactief gidsen, de (oudere) bezoekers bij de dingen hun eigen verhaal la­ten vertellen en eveneens werken met vragen. 

Dat middelen en de relatie naar de opstelling een probleem is, werd aanvaard. Het ideaalvoorbeeld is Jan Fabre die in het MUHKA een zaal krijgt voor een kunstwerk terwijl in Tempelhof alles letterlijk op elkaar staat. Door verschillen­de aanwezigen werd de heemkundige opeenstapeling als essentieel aanzien om zich "in een volkskundemuseum te voelen". Dat gevoelsaspect werd door Leo Dignef centraal gesteld, omdat de emotionele band van de vrijwilligers en de schenkers met het zelf uitgebouwde museum zeer groot is. Tegelijkertijd ziet hij een toekomstig probleem in de hausse aan heemkundige musea. Het aantal is immers zeer groot en overal is er een identiek aanbod. Het is evenwel nog te vroeg om reeds over de haalbaarheid van een regionaal, meer thematisch museum te praten. Een be­leidspunt is dat vooralsnog ook nog niet. Er wordt alleen aan gedacht in enkele analyses en toekomstopties. 

De voorzitter van de heemkundige kring 'Corsendonca', Wim van Hout, die van een "normaal" heemkundig muse­um wil overstappen naar een thematisch museum en er een adviesbeurs van de Koning Boudewijnstichting voor kreeg, kaartte de nood aan verdere professionalisering en thematische werking aan. Vooral het depotprobleem en de daaraan gebonden collectieproblemen waren punten waarvoor hij meer aandacht wenst. In het geval 'Tempelhof' bevestigde de voorzitter dat het depot een zorgenkind is waarvoor geen permanente ruimte beschik­baar is. Hij vond het wel een museale noodzaak, aangezien het een regel is om elke twee jaar de vaste opstelling te wijzigen met andere elementen uit het depot. De vaste op­stelling toont een kwart van wat er in depot is. 

Antwerpen

Jan Houtekiet onderstreepte de belangrijke educatieve waarde van heemkundige musea maar vroeg toch naar wat er gedaan werd om jongeren aan te trekken. De enige jeugd die het museum 'Tempel hof' bezoekt, komt via de klassieke school uitstap, terwijl tijdens 'Roefeldag' kinderen meer bezig zijn met stamboomonderzoek en met het steenbakkerij luik van het museum. In het MUHKA is men reeds langer met interactieve jongerenwerking bezig en vandaaruit werd ook het interactieve volwassenenluik op­gezet. Hiervoor kregen ze ook een adviesbeurs van de Koning Boudewijnstichting. Met zomerateliers is men reeds langer vertrouwd en die genereren een positief re­sultaat, alhoewel het niet ter sprake kwam in hoeverre va­kantieateliers als andere vormen van kinderopvang wor­den gezien door werkende ouders. De andere jeugderva­ringen zijn vrijwel altijd in een schools verband, waarbij de impact beperkt blijft. Dit bleek ook uit de keuze van vooral de jongere deelnemers om de zonnige namiddag door te brengen in Antwerpen, in plaats van in het heemkundig museum. 

De interactieve gidsing bleek voor de meeste bezoekers de weg naar moderne kunst geopend te hebben. Een nieuwe confrontatie met die moderne kunst zouden ze het liefst onder begeleiding aanpakken. De interactieve gidsingsma­nier van de voormiddag geeft hen daarbij niet het gevoel dat ze het gevoelskarakter van de eigen waarneming ver­stoort, integendeel zelfs. Men kan immers nog altijd zelf bepalen wat men mooi of lelijk vindt. 

De opmerking van Gerdie Borghuis dat men in dezelfde tijd alles gezien had in Beerse tegen maar één verdieping in Antwerpen, werd door de educatieve dienst van het MUHKA verdedigd door te wijzen op de klemtoon die bij hen ligt op het ervaren, terwijl het in Beerse niet over kunst gaat. Daarbij werd gesteld dat historische elementen minder uitleg behoeven. Voor de deelnemers ging dit niet op omdat ze vaak geen inzicht hebben in het grotere ka­der en de verbanden naar andere elementen missen. Dit impliceert dat een cultuurhistorische rondleiding even lang kan duren als een kunstrondleiding en dus evenveel impressiedocumenten kan laten zien. Een oud schoolon­derwijzer uit Beerse stelde dat het uit educatief oogpunt altijd belangrijk is om vragen op te wekken, om daardoor een beter begrip mogelijk te maken. Het MUHKA probeert de jeugd te bewerken via de Chiro en het onderwijs. Dit element werd door moderator Jan Houtekiet als optie naar voor geschoven, terwijl de netwerkfunctie reeds operatio­neel is in het MUHKA. 

De suggestie dat een heemkundig museum een even be­perkte selectie aan zijn publiek kan voorschotelen als het MUHKA werd niet negatief beantwoord. Maar uiteraard mag de emotionele binding niet vergeten worden. Daarnaast merkte Leo Dignef nog op dat een museum slechts één van de aandachtspunten van een heemkundige kring is. En dat het voor vrijwilligers onmogelijk is om stu­diedagen te volgen. Het is tenslotte niet altijd gemakkelijk om gidsen te vinden die het nog gratis doen ook. Die loka­le emotionaliteit kwam perfect naar boven in de uitspra­ken van senioren dat "ons museum alles moet bewaren", of nog "alles uit het verleden moet bewaren voor later". Met een bijna tien minuten durende monoloog van een van de stichters van de heemkundige kring van Beerse over het belang en het nut van hun, zijn, vrijwilligerswerk als gids besloot de moderator de Antwerpse museumconfron­tatie. 

Naast de emotionaliteit van heemkundige museumwerkers bleek het positief element van deze dag vooral te zitten in de open geest voor moderne kunst. 

Brussel

Jubelparkmuseum, halfelf, hoofdingang. De vrolijke lentezon gooit licht door de ronde openingen in het koepeldak. Langzaam stromen de deelnemers voor de Museumtrip Brussel binnen. Op het programma staan een bezoek aan de Schatkamer van het Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis (KMKG) en aan het Legermuseum. 

Om praktische redenen werd de groep in twee gesplitst. De eerste groep begon de dag in de Schatkamer van het KMKG. In deze vernieuwde Schatkamer worden Maaslandse kunstwerken en een aantal zeer waardevolle Kerkschatten tentoongesteld in een donkere ruimte die doet denken aan de crypte van een kathedraal. Na een korte rondleiding rond de stukken zelf kreeg de groep een toelichting rond de opstelling. Aan bod kwamen o.a. de keuze voor de donkere ruimte, de problematiek van de be­lichting en de veiligheid en de keuze van de tekst en belet­tering. 

Brussel

Na het eerste bezoek werd de lunch geserveerd in de Kloostergang van het KMKG. Aan tafels van 10 mensen uit alle uithoeken van Vlaanderen werden geani­meerde gesprekken gevoerd over de eerste indrukken, over musea van de eigen ste­den en over cultuur in het al­gemeen. 

Na de lunch vertrok het richting Legermuseum voor een bezoek voor en achter de schermen. Achter de schermen werden de inpakruimte, het depot en het restauratie-ate­lier bezocht. Het bezoek aan het museum zelf voerde de groep door de historische zaal met de collectie uit de 19e eeuw, langs de objectgerichte opstelling van de collectie '14-'18 en door de meer verhalende opstelling van de col­lectie '40-'45. Heel veel geschiedenis op een heel korte tijd, waardoor de uitleg beperkt moest worden tot een toelich­ting over de verschillende soorten opstellingen en waarom daarvoor gekozen was. 

Na het tweede bezoek kwamen de twee groepen terug sa­men in het Legermuseum voor een afsluitend debat onder leiding van Mieke Houteman. Ze opende het debat met de vraag waarom de mensen voor deze trip hadden gekozen en wat hun eerste indrukken van de dag waren. De meeste bezoekers hadden beide musea ooit al bezocht en kwa­men nu terug omdat ze de rijkdom van ervan kenden en met de museumtrips verder wilden gaan dan een eerste in­druk. Een dergelijk initiatief is een uitnodiging tot ontdek­king van het museum en haar vaste collectie, zowel voor de schermen als erachter. Mieke Houteman haakte hierop in en vroeg aan publiek en museummedewerkers waarom zo weinig mensen spontaan de weg naar de vaste collec­ties vinden. Waarom bezoekt het publiek relatief meer tentoonstellingen? Hierop kwamen twee antwoorden. Het belangrijkste argument was zeker de bekendmaking in de media. Tentoonstellingen worden voorgeschoteld aan het publiek, ze worden sterk gepromoot. Voor de vaste collec­ties gebeurt dat niet. En onbekend maakt onbemind. De museummedewerkers antwoorden hierop dat het finan­cieel gewoonweg niet mogelijk is voor de vaste collecties eenzelfde promotie te voeren als voor tentoonstellingen. Daarvoor is het budget van de dagdagelijkse werking ge­woon te klein. Iemand uit het publiek haalde nog een tweede reden aan waarom tentoonstellingen meer be­zocht worden: voor het publiek zijn deze interessanter dan vaste collecties, omdat ze een afgebakend thema heb­ben. Je weet wat je gaat be­kijken. Bovendien worden voor tentoonstellingen de beste stukken uit verschil­lende musea bij elkaar ge­haald, waardoor een mooi afgebakend, kwalitatief ge­heel gevormd wordt. Bij vas­te collecties is er soms geen eenheid of is die niet zo dui­delijk. Men kan bijgevolg veel minder gericht bezoe­ken. 

Brussel

Iemand opperde dat de mu­sea aan beide aangehaalde vragen tegemoet zouden kunnen komen door promo­tie te voeren voor welbe­paalde delen van de vaste collectie, zo als bijvoorbeeld voor de Schatkamer in het KMKG. Mensen zouden dan naar het museum komen voor de Schatkamer en dan de hele vaste collectie ontdekken. Misschien zou in de mu­sea inderdaad wel meer marketinggericht gedacht moeten worden. Hierop verwees iemand naar de Dodekaeder in Tongeren: dat wekt nieuwsgierigheid en mystiek op en lokt zeker bezoekers. De vraag wordt gesteld of ook niet via scholen promotie gevoerd kan worden, waarbij de kin­deren de ouders meenemen naar het museum. Voor het KMKG werd geantwoord dat vanuit de educatieve dienst zeker een rijk aanbod bestaat en dat 70% van de bezoe­kers ook langs de educatieve en culturele dienst van het museum passeert. Het Legermuseum maakt veel bekend via "Klasse" en "School en Museum". Toch vinden nog te weinig scholen de weg naar het museum. Misschien moe­ten musea gewoon opgenomen worden in de eindtermen. De scholen worden echter teveel beperkt als het op uit­stappen aankomt, zowel budgettair als inhoudelijk (bij een daguitstap moet de helft van de dag ontspannend zijn). Bovendien beseffen scholen nog te weinig hoe in een mu­seum les gegeven kan worden. Het museum is een van de middelen om te leren. Typisch voor het museum is het ech­te, het object. De vooropstelling van het object staat cen­traal in de Schatkamer van het KMKG. Het publiek vond deze opstelling zeer goed. De objecten zijn sterk op zich, ze hoeven niet veel uitleg. In het Legermuseum wordt de collectie '14-'18 objectgericht benaderd, terwijl de collectie rond het verzet in '40-'45 meer verhalend is met nage­bouwde scenes, videogetuigenissen, etc. Zowel in het deelnemende publiek als bij het publiek van elke dag zijn de voorkeuren erg verdeeld. Sommigen vinden dat het vol­staat enkel objecten tentoon te stellen, omdat we nog vol­doende met de geschiedenis achter die objecten verbon­den zijn. Wanneer de nadruk niet meer op de voorwerpen ligt, heeft men volgens die mensen geen museum meer, maar een spektakel. Anderen vinden de implementatie van geluid, beeld, aanraken, etc. juist een verrijking van het museum. Vooral jongeren blijken hierdoor geboeid. Iemand merkte op dat vele jongeren het museum "na vijf meter beu zijn" en een meer didactische benadering die de emoties raakt nodig hebben. Een jong meisje uit het pu­bliek antwoordde daar op dat betere gidsen, die open staan voor groepen jongeren (in tegenstelling tot wat ze nu soms ervaart) ook al een antwoord zouden kunnen bie­den. 

Om het debat af te sluiten wierp Mieke Houteman nog een paar hete hangijzers in de groep: moeten musea gratis zijn? Een bezoeker vond dat musea bezoeken een dure aangelegenheid geworden is, zeker met kinderen, wat ook tot gevolg heeft dat bepaalde groepen mensen uitgeslo­ten worden. Hierop kwam echter veel reactie, zowel van de museummedewerkers als van het overige publiek. 
Het publiek vond dat in deze tijd alles betaald moet wor­den, dus dat ook musea inkomgeld mogen vragen. Het Legermuseum wees erop dat het altijd gratis toegan­kelijk is. Het KMKG, dat vroeger gratis was, antwoordde dat ze met de invoer van inkomgeld geen daling van be­zoekers hebben. Vermoed wordt dat dit aan de "als het gratis is, zal het wel niet de moeite waard zijn"-filosofie te wijten is. Wel heeft de invoer van inkomgelden voor extra werkingsmiddelen gezorgd. 

De volgende vraag was of musea ook ·s avonds open moe­ten zijn. Het publiek vond duidelijk van wel, al was het maar één avond per week. Het zou bijvoorbeeld een tradi­tie kunnen worden dat alle musea op woensdagavond open zijn. De museummedewerkers nuanceerden het en­thousiasme van het publiek voor avondbezoeken. Om te beginnen zou een dergelijke traditie enorme implicaties hebben naar personeelsbeleid. Daarnaast is gebleken dat nocturnes misschien helemaal niet succesvol zouden zijn. Vaak renderen nocturnes bij tijdelijke tentoonstellingen niet renderend omwille van hun hoge kostprijs en het relatief laag aantal bezoekers. Ook in Kopenhagen, waar men de musea ·s avonds openstelde, bleek uit de bezoekersaantal­len dat de meeste mensen ·s avonds toch liever iets anders gingen doen. 

De namiddag werd afgesloten met de vraag of de musea wel naar hun publiek luisteren. Weten ze wel wie hun be­zoekers zijn en wat die verwachten? Zowel het Legermu­seum als het KMKG wezen erop dat er regelmatig bezoe­kersprofielen gemaakt worden, waarbij niet alleen wordt nagegaan hoe oud de bezoekers ze zijn of van welk ge­slacht, maar ook waarom ze komen en wat ze van hun be­zoek verwachten. Naar de bezoeker wordt geluisterd en in de mate van het (financieel) haalbare wordt daarmee zo­veel mogelijk gedaan om de musea nog beter naar hun pu­bliek te ontsluiten. 

Limburg

Zesenzestig personen hadden zich ingeschreven om deel te nemen aan de museumdag "Musea mooi meegenomen" in Limburg. De trip startte in het Provinciaal Gallo-Romeins Museum in Tongeren en werd in de namiddag afgerond in het Literair Museum in Hasselt. 

De dag zelf kwamen twintig personen niet opdagen. Meer dan waarschijnlijk was de prachtige, zonovergoten lente­dag hiervoor de reden. Ook kan het laattijdig ontvangen van de bevestiging van deelname een rol gespeeld heb­ben. Maar de deelnemers aan de museumtrip waren en­thousiast over de ontvangst en de begeleiding. Op een in­formele manier konden ze verschillende aspecten van het museum leren kennen. 

In het Provinciaal Gallo-Romeins Museum lichtte Nancy Tilkin de collectie inhoudelijk toe, terwijl Carmen Willems dieper inging op de nieuwe inrichting van het museum, met name de inleidingen bij de verschillende tijdsperiodes en de aanleg van het kinderparcours, een investering van twaalf miljoen frank. Men heeft destijds ervoor geopteerd geen teksten bij de voorwerpen aan te brengen, omdat men ernaar streefde de bezoeker vooral goed te laten kij­ken. Toch voelde men aan dat er niet voldoende 'kapstok­ken' waren. Om deze tekortkomingen op te vangen, wil men in een inleiding de hoofdlijnen bevattelijk meegeven, zonder al te veel tekstmateriaal. 

Het kinderparcours komt er als gevolg van de ervaring dat een gezinsbezoek aan het museum een enorme inspan­ning van de ouders vraagt als ze de kinderen willen laten meegenieten. Acht voorwerpen zullen uitvergroot worden en door een druk op een knop horen de kinderen het ver­haal. De presentatie van de reuzegrote voorwerpen zal esthetisch verantwoord zijn ten overstaan van de overige voorwerpen in het museum. De deelnemers luisterden zeer aandachtig en stelden regelmatig vragen over de kindera­teliers, de werking naar de 16 tot 18-jarigen toe, over of er bij de overgangen auditief gewerkt zou worden en of het "itinerarium" naar het museum zou terugkomen. Er werd over de zin van de attractieruimte met de dodecaëder ge­discussieerd. iedereen vond de presentatie van het mo­zaïek zeer geslaagd. Er werd gesuggereerd langs de trap een zetelliftje te monteren om de gehandicapten van de ene afdeling naar de andere te brengen. Het plaatsen van een gehandicaptenlift staat inderdaad op het programma van de infrastructuurwerken dit jaar. 

In het Literair Museum maakten de bezoekers kennis met een nieuw kleinschalig initiatief, maar zij waren daarom zeker niet minder geboeid. Het Literair Museum groeide uit drie losstaande tentoonstellingen over verschillende thema's. De bezoekers werden door de imitatie van een mijngang gefascineerd. Het gebruik van mijnwerkerslam­pen in deze duistere ruimte vonden zij zeer uitdagend. Men gaat grondiger kijken. Er werd hen duidelijk gemaakt dat heel wat leerkrachten Nederlands in de technische scholen via deze weg tot het verhaal, de literatuur, kunnen doordringen. De deelnemers waren het er unaniem over eens dat een museumbezoek 'actief' moet kunnen zijn. 

De museumdag werd afgerond met een debat in het audi­torium van het Provinciaal Gallo-Romeins Museum. Het werd een informeel gesprek tussen het publiek, de bege­leiding en de staf van de musea en de administratie van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. De modera­tor was Tuur Devens. De bedoeling van deze dag was de museumwereld en het publiek dichter bij elkaar te bren­gen. Daarom waren de museummedewerkers nieuwsgierig naar de reacties, de wensen en de kritiek van de bezoekers. Zij keken uit naar de op- en aanmerkingen van het publiek om deze naar de beleidsmensen te kunnen doorspelen. 

De kinderen die aan de museumtrip deelnamen, werden in beide musea afzonderlijk rondgeleid. Tijdens het debat in het Provinciaal Gallo-Romeins Museum werden zij in het kinderatelier opgevangen. Ze vonden het allemaal een boeiende en prettige ervaring. 

Limburg

Het debat

De openingsvragen: 

"Hoe krijgen we het publiek in de musea? Wat wil het publiek? Wat maakt een museum aantrekkelijk?" 

Een museum moet onthaalvriendelijk zijn. Dit was vandaag zeker het geval, maar het was dan ook museumdag. Vaak beperkt de ontvangst zich tot het verkopen van een toe­gangsticket en het doorverwijzen naar de ingang. Ze laten de bezoeker in het museum rondlopen zonder de nodige uitleg. Een museumbezoek moet leerrijk zijn. Men wil er iets aan overhouden. Het museumbezoek moet ook aan­trekkelijk zijn, zodat de bezoekers terugkomen. 

Over het Literair Museum 

Deze verschillende aspecten waren in het Literair Museum aanwezig, ondanks de beperkte ruimte, maar het is vrij nieuw. Er ontstond een discussie over het doelpubliek van het Literair Museum. Dit museum richt zich volgens een be­zoeker tot kinderen en gepensioneerden. "Als volwassene gaat men in bibliotheken doelbewust boeken ontlenen of men koopt ze in de winkel". Een andere bezoeker ging hiermee niet akkoord. Het museum trekt de jeugd aan, maar boeit eveneens volwassenen. Dit is de doelstelling: leren lezen, amuseren en vooral aanzetten tot lezen. De museummedewerkers merkten op dat het museum zich tot alle leeftijden richt. Om met dezelfde tentoonstelling alle leeftijden aan te spreken richten de medewerkers zich in de presentatie op het speelse. Hierdoor kan op bepaalde ogenblikken misschien de aandacht afgeleid worden van wat er gezegd wordt. Maar vandaag was er weinig gele­genheid om dieper in te gaan op de inhoud van de perma­nente tentoonstellingen. Normaal duurt een rondleiding anderhalf uur en moet de bezoeker een keuze maken tus­sen twee tentoonstellingen. Vandaag verliep het bezoek in vogelvlucht en werd er over achtergronden en presentatie gesproken. 

"Is er in het literair museum een rondleiding nodig?" 

Als de bezoeker zelf op ontdekking gaat, steekt die er zeer veel tijd in. Een museummedewerker wijst erop dat sommi­gen zoals ex-kolonialen of mijnwerkers voor één bepaald luik komen. 

"Jammer dat alleen Limburgse schrijvers aan bod komen." 

Er mogen meer accenten op Franse, Engelse en Duitse schrijvers gelegd worden. Met andere woorden, het inter­nationaal niveau moet worden uitgebreid, zoniet wordt het geheel te chauvinistisch. 

Marijke Rekkers merkt op dat dit in het verleden reeds ge­beurd is en dat dit nog aan bod zal komen. De ruimte op de eerste verdieping komt hiervoor in aanmerking. Ze legde ook uit dat het Literair Museum ontstaan is uit een DAC-project "het promoten van de literatuur in Limburg". En bovendien moet men steeds zijn terrein afbakenen. 

Limburg

"Uitleg en tentoonstelling over het ontstaan van de boeken in de loop van de geschiedenis." 

Dit is meer een aspect voor de industriële archeologie, terwijl het hier gaat om een literair museum en niet een museum over de boekdruk­kunst. De Koninklijke Bibliotheek in Brussel en het Museum Plantin-Moretus le­veren hierrond al inspannin­gen om dit aan het publiek te tonen. 

"Is het niet meer de taak van een bibliotheek om de mensen met dergelijke tentoonstelling aan te zetten tot lezen?" 

Naar een bibliotheek gaat men bewust om boeken te ont­lenen. Daar maakt men geen tijd om te kijken wat er ten­toongesteld is. Als men naar een bibliotheek gaat, is men reeds geïnteresseerd in het lezen, terwijl het Literair Museum de mensen tot lezen probeert aan te zetten. Belangrijk is dat men het museum op zijn uitgangspunten evalueert, namelijk "Limburgse schrijvers rond bepaalde onderwerpen in het voetlicht plaatsen " of "Literatuur in Limburg". Om meer te weten over de mijnbouw in Limburg, gaat men naar het Mijnstreekmuseum in Beringen. In het Literair Museum gaat het om de schrijvers die over de thematiek geschreven hebben. Heel wat kinde­ren noteren na hun bezoek een lijstje van boeken die ze willen lezen. Dan is in zekere zin het doel bereikt. 

"Is er samenwerking met de bibliotheek van Hasselt? Zijn er uitwisselingen of doorverwijzingen? Worden er samen activiteiten georganiseerd ?" 

Samen organiseren gebeurt tijdens de poëziemaand. Er zijn twee bibliotheken in Hasselt: de stedelijke en de provinciale. Vooral in de stedelijke bibliotheek verwijst men door. Zij hebben vaak een kleine vitrine met boeken die naar het Literair Museum verwijst. 

"Bij het literair museum heeft men duidelijk een combinatie van informeren en ervaring opdoen, beleving. Bent u dan niet bang dat men teveel naar het infotainment gaat? Is het evenwicht tussen informatie en beleving juist? Of komt het attractieve te veel op de voorgrond?" 

Mensen gaan gemakkelijker naar musea als ze vertrekken met een plezant gevoel. Hiermee moet de museummens zeker rekening houden. Het gevoel "plezant" werkt stimu­lerend. 

Over het Provinciaal Gallo-Romeins Museum

"Heeft u op- of aanmerkingen bij de attractieruimte rondom de Dodecaëder?" 

Het is een ludieke, aantrekkelijke toegang, maar tijdens de uitleg in de prehistorische afdeling stoorde het lawaai van de attractieruimte. Het is goed dat bij de herinrichting de echte dodecaëder in de attractieruimte wordt geplaatst. Vooral om de juiste afmetingen te zien. Het speelse en spannende opzet van de ruimte geeft kinderen of jonge­ren het gevoel dat "geschiedenis ook spannend kan zijn". De inleving is belangrijk. Men zoekt, speelt... en later wordt dit in een informatieve context omgezet. 

"Men gaat het Provinciaal Gallo-Romeins Museum herinrichten, omdat men merkte dat de attractieruimte een beleving bracht terwijl het nadien puur informatie wordt. Dan verdwijnt de aandacht; ze zwakt af. Had u eveneens dit gevoel en vindt u de herinrichting nodig?" 

De herinrichting komt het geheel zeker ten goede. De aan­dacht zwakt inderdaad af. Vooral wanneer er veel groepen in het museum zijn. De nieuwe opstelling zou dit kunnen verhelpen. De duur van de rondleiding speelt eveneens een belangrijke rol. 45 minuten aandachtig luisteren is heel intens; nadien is er een korte pauze nodig. De over­gangen zullen eveneens in de rondleidingen zitten: het zijn ontdekkingsmomenten waarop niet te veel uitleg gegeven wordt. Zo worden ze rustpunten. De overgangen krijgen dezelfde vormgeving. Zo herkennen de mensen ze en komt dit het aandachtsniveau ten goede. Het comparti­menteren van de voorwerpen zal bijdragen tot de concen­tratie. Want in de grote zaal op de gelijkvloerse verdieping staat er zoveel dat, wanneer er veel bezoekers zijn, de aan­dacht gemakkelijk wordt afgeleid.

"Een bedenking bij deze overgangen is het gebruik van de vele replica's. Zal het de bezoekers voldoende duidelijk gemaakt worden wat echt is en wat replica is?" 

Hierover werd grondig nagedacht. Op dit ogenblik worden de replica's met groen licht beschenen, terwijl de echte voorwerpen in het natuurlijke licht staan. Vermits de over­gangen in compartimenten zitten en duidelijk afgebakend zijn, mag dit niet zo'n probleem opleveren. 

"Zijn rondleidingen noodzakelijk? Of is de museumcatalogus voldoende om op eigen tempo de informatie te verzamelen?" 

De museumcatalogus is geen echte catalogus. Het museum wil een verhaal achter de voorwerpen brengen, van de menselijke geschiedenis vanaf de prehistorie tot de Middeleeuwen. Het is niet de bedoeling voorwerp per voorwerp te omschrijven, maar wel een rode draad door het museum te spannen. En dat is zeker niet de goedkoop­ste oplossing. Op termijn is het aanbrengen van tekstpane­len in vitrines veel goedkoper; dit is een éénmalige kost. De nieuwe museumgids zal er ietsje anders uitzien. Daarin zullen afbeeldingen staan, omdat de bezoekers graag de museumgids naar huis meenemen. Dan zijn de illustraties handig om later iets op te zoeken. 

"Vindt men dat er een mooi evenwicht is tussen het informatieve en de beleving? Of weegt het attractieve te zwaar door? Of het informatieve? Hoe oordeelt men hierover?" 

Een aantal deelnemers vreest dat het accent soms een beetje te fel op het attractieve ligt. Als bezoeker is men be­nieuwd naar de attractieruimte van Stijn Coninx, maar op het einde maakt men toch de bedenking "hoeveel m2 gaan hier niet verloren om één voorwerp in vraag te stel­len?". Het is té attractief; de sensatie haalt de bovenhand; het ludieke accent weegt door; de vrees voor een pretpark. Het gaat verder dan enkel de dodecaëder. De titel "het ge­heim van de dodecaëder" is misschien verwarrend maar het beeld telt: een compilatie van archeologische sites uit verschillende tijdsperiodes. Men wil tonen waarmee de ar­cheoloog bezig is. Het is een ludieke aanzet, maar het hele museum mag zeker niet verder evolueren op deze manier. De attractieruimte moet vragen oproepen. Maar er is niet overal een pasklaar antwoord te vinden. Precies de vragen zijn de aanzet tot het wetenschappelijk onderzoek, tot de archeologie. Terwijl men in een permanente collectie wel antwoorden krijgt. Want de voorwerpen zijn bestudeerd, het accent ligt op het informeren. 

"Hoe reageren leerlingen van het beroepsonderwijs wanneer ze enthousiast door het bezoek aan het Provinciaal Gallo-Romeins museum elders komen?" 

Leerlingen uit het beroepsonderwijs gaan niet graag naar musea, maar een attractie spreekt hen wel aan. In andere musea staan vaak nog veel meer voorwerpen. In het muse­um hier wordt een fractie van de collectie getoond. 

De voorwerpen werden gekozen op basis van het verhaal dat de museumstaf wil vertellen. Meer voorwerpen zou­den de bezoeker nog meer vermoeien. De kwantiteit van de voorwerpen verbetert de kwaliteit van het bezoek nog niet. Voor scholen zijn er specifieke programma's met in­teractieve rondleidingen.

Voor beroepsklassen werden er speciale programma's samengesteld: bijvoorbeeld "Vaardige voorouders". Zij leren hoe vaardig mensen al in de prehistorie waren en nadien proberen ze de technieken zelf uit. Zo leren ze dat bepaalde technieken niet zo een­voudig zijn en dat er ingenieuze systemen achterschuilen.

Bij de thematische museumverkenning neemt de gids wat replica's mee voor de kinderen. Dit verhoogt eveneens de aandacht. Na elk museumbezoek in klasverband wordt er een enquête afgenomen. Het museum heeft dus een dui­delijk beeld van de ervaring en de beleving van het bezoek maar geen notie van de ervaringen in andere musea. 

"War is de maquette van een Romeinse villa?" 

In de nieuwe overgangen worden een aantal maquettes geïntegreerd omdat men ondervonden heeft dat er een beetje te veel beroep gedaan werd op de verbeelding van de bezoeker. 

Limburg

Over beide musea

De budgetten 

Het verschil treft een bezoeker: het armschalig budget van het Literair Museum en de enorme mogelijkheden(± 12 miljoen frank voor de herinrichting) van het Provinciaal Gallo-Romeins Museum. Het waanzinnig contrast moet de medewerkers van het Literair Museum doen duizelen. Men is zich ervan bewust dat het twee verschillende concepten zijn. Dit alles doet natuurlijk niets af aan de waarde van het Provinciaal Gallo-Romeins Museum of van de inspan­ningen en de presentatie. 

Carmen Willems merkt op dat de m2 prijs in het Provinciaal Gallo-Romeins Museum zeker niet hoger ligt dan in andere musea en zeker niet als men vergelijkt met het buitenland. Dan ligt dit museum nog een stuk lager. De staf van het museum probeert de middelen die ze van de provincie ter beschikking krijgen zo goed mogelijk te besteden. Bovendien ontvangt het Provinciaal Gallo-Romeins Museum jaarlijks 80.000 bezoekers. De decors die voor de overgangen gemaakt worden, moeten toch tenminste vijf à tien jaren kunnen stand houden. Dus daaraan moet toch een beetje budget besteed worden. 

Anne Milkers, provinciaal museumconsulente, voegt hier­aan toe: "Het is ook een feit dat tot nu toe de middelen van de overheid over heel wat musea versnipperd werden. Dit leverde niet noodzakelijk kwaliteit op. De overheid nam daarom de optie om de middelen doelgerichter en zwaarder te investeren. Een aantal musea zal hierdoor wel uit de boot vallen, maar het zal de kwaliteit ten goede ko­men. Dit is een keuze van het beleid." 

Een vierhonderdtal musea in Vlaanderen streven onder in­vloed van het nieuwe museumbeleid naar samenwerking. Rond een bepaald thema zullen verschillende museumsites interregionaal of zelfs verspreid over heel Vlaanderen sa­menwerken, zodat de beperkte middelen één initiatief kunnen dienen. Zo wordt er aan clustervorming gedaan, zoals men al vaak in het buitenland ziet, bijv. bij de indus­triële archeologie. De erkenning van de musea is nu de ba­sis waarop de gelden in de Vlaamse Gemeenschap zullen verdeeld worden. 

Limburg

"Een bezoeker vindt dat men als individuele bezoeker bij begeleide wandelingen zou moeten kunnen aansluiten. Vaak zit men al met tijdsgebrek en wil men het maximum uit een bezoek halen." 

De museumgids van het Provinciaal Gallo-Romeins Museum maakt duidelijk dat men niet alles moet bezoe­ken. Men kan voor een be­paalde afdeling kiezen. Het is financieel zeer moeilijk haalbaar om individuele begeleiding op ieder ogenblik te voorzien. Het Provinciaal Gallo-Romeins Museum voorziet elke zondagnamiddag om 14.30 u. gratis een rondleiding waarbij individuele bezoekers zich kunnen aansluiten. Er zijn mensen die er echt gericht naartoe komen. Op topmomenten voorziet het Provinciaal Gallo-Romeins Museum meer dan één gids. Tegelijkertijd loopt er een rondleiding voor kinderen. 

Bij het Literair Museum is een gids enkel mogelijk op af­spraak. Als één van de museummedewerkers er is, kan men individueel alle uitleg krijgen die men wenst, maar voor groepen moet men vooraf reserveren. Bij bepaalde gelegenheden worden er gratis rondleidingen verzorgd. Het principe van walkman werd in het Provinciaal Gallo-­Romeins Museum afgevoerd, omdat het niet voldoende succes had. Momenteel zijn er systemen van audioguide, maar dit is voor het museum financieel nog niet haalbaar. De firma stelt een minimum aantal bezoekers voor - dat het Provinciaal Gallo-Romeins Museum op dit ogenblik nog niet haalt - vooraleer zij de kosten van de aanmaak van een audioguide financieren. Zelf het kostenplaatje be­talen, is voor het Provinciaal Gallo-Romeins Museum niet haalbaar. De bezoekers vinden vaak dat dergelijke syste­men te weinig interactie bieden. 

Limburg

"Moeten andere musea eveneens attractie-elementen invoegen? Moet de laatste scholier over de schreef getrokken worden?" 

Als ouders met kinderen musea bezoeken, is het niet een­voudig om de kinderen te boeien. Een kind vindt weinig aansluiting bij wat er op de panelen verteld wordt en wat er getoond wordt. Wat men aanbiedt moet niet zozeer at­tractief zijn, maar wel kindvriendelijk. Kindvriendelijkheid ontbreekt in vele musea. 

"Moeten er dan kinderrondleidingen georganiseerd worden?" 

Ja, indien dit betaalbaar is. In het Tropenmuseum in Amsterdam heeft men het Kindermuseum uitgebouwd. Hier mogen geen volwassenen binnen. De gids moet zich aan de kinderen aanpassen. Het interactieve is zeer be­langrijk. Hier in het Provinciaal Gallo-Romeins Museum begint men met de apotheose waarin een enorme spanning opgebouwd wordt. En dan wordt het normaal steeds beter, maar ... met de apotheose beginnen ... De rondgang kan niet anders ge­organiseerd worden, maar de overgangen kunnen een op­lossing bieden.

"Waarom gaan mensen niet naar musea, bijvoorbeeld de scholieren?" 

Omdat ze musea saai vinden. Musea moeten toegankelijk zijn voor allerlei mensen door bijvoorbeeld actiever met de bezoeker om te gaan. Het kinderparcours van dit najaar, zal hiertoe bijdragen. De kinderen zullen via uitvergrote replica's op hun niveau worden aangesproken. Ondertussen kunnen de volwassenen rustig de collectie be­zoeken. Op die manier kunnen kinderen samen met hun ouders het museum bezoeken, want uit onderzoek blijkt toch dat gezinnen heel graag samen naar het museum komen. 

Het is de uitdaging voor elk museum om zijn collectie zo attractief mogelijk en naar elk deel van de bevolking te presenteren. De confrontatie met en de beleving van de echte originele voorwerpen is de basis van elk museumbe­zoek. Van daaruit zoekt men zoveel mogelijk manieren om een zo groot mogelijk publiek aan te spreken. Of dit via re­plica's, decors, attracties ... moet gebeuren, blijft de vraag. In sommige instellingen groeit het gevaar dat het nog lou­ter om de attractie gaat. 

"Wat wordt er voor de gehandicapten gedaan?"

Het Provinciaal Gallo-Romeins Museum heeft de wettelijke bepalingen gevolgd. Toch zijn zij zich ervan bewust dat het wat de toegankelijkheid betreft niet optimaal loopt. Dit jaar wordt naast de trap een lift voor mindervaliden ge­plaatst. Voor het overige zijn er in de collectie, waar reeds een aantal aanpassingen gebeurde, weinig problemen. Voor de visueel gehandicapten is een speciale blindenrond­leiding. Deze werd een aantal keren uitgetest, maar het gaat hier wel om een zeer enge doelgroep. 

Wat de toegankelijkheid voor gehandicapten in het Literair Museum betreft zijn de veranderingen zo structu­reel dat men ze niet kan betalen. Indien er een oplossing geboden wordt is de museumstaf bereid deze werken uit te voeren. 

"Zijn er nog suggesties om het publiek naar de musea te trekken?" 

In sommige musea is de verse luchttoevoer te laag. De samenwerking met de toeristische diensten kan worden verbeterd. De toegang tot musea hoeft niet gratis te zijn, maar wel democratisch, want deze instellingen zijn van de gemeen­schap. Uit de enquêtes van het Provinciaal Gallo-Romeins Museum blijkt dat de toegangsprijs geen drempel voor het bezoek is. Hierop wordt gereageerd dat men dergelijke vraag stelt aan mensen die al in het museum zijn. 

In Nederland bestaat er een Museumjaarkaart; in België kent men een vergelijkbare Museumkaart via Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen. Dit geldt niet voor alle musea, maar wel voor vele. Indien men geïnteresseerd is, is men bereid ervoor te beta­len. Bij opendeurdagen die gratis toegang verlenen, ziet men heel wat bezoekers opdagen, die later toch niet meer terugkomen. Het zijn dus niet de echt geïnteresseerden. Bij culturele verenigingen scoorde het Provinciaal Gallo­-Romeins Museum zwak. Dit werd aan de hoge toegangs­prijs van 150,-fr toegeschreven. Een verlaging van de toe­gangsprijs naar 120,-fr had geen verbetering tot gevolg. De hoge toegangsprijzen tot bepaalde musea en tentoon­stellingen beletten mensen met lage inkomens (beneden 30.000,-fr) musea te bezoeken. 

Conclusie: Er wordt voor gepleit de toegangsprijs tot mu­sea democratisch te houden, daar zij het verleden van onze gemeenschap herbergen. Er kunnen nog heel wat items ter discussie aangevoerd worden, maar de tijd is reeds ruimschoots overschreden. Het debat wordt afgesloten. Anne Milkers, provinciaal mu­seumconsulente, bedankt iedereen voor haar of zijn mede­werking aan het welslagen van de museumdag 1999. 

Oost-Vlaanderen

Het thema van de Museumtrip in Oost-Vlaanderen was: "Hoe breng je een verzameling gebruiksvoorwerpen uit de prehistorie, meubels en porselein uit de 1 7 de eeuw, Romeinse wapens of hedendaagse bananenzetels tot leven voor een jong publiek?" 

De trip startte in het Museum voor Sierkunst en Vormgeving (MSV) in Gent met het project: "Kleuters en kinderen bezoeken het museum". In de namiddag bezocht de groep het Provinciaal Archeologisch Museum Zuid-Oost-Vlaanderen (PAMZOV) in Velzeke waar het "Educar-project" loopt. 

Oost-Vlaanderen

16 ingeschreven kwamen niet opdagen, zodat de groep uit 34 deelnemers bestond. In het MSV werd gestart met het kort bezoek aan het tentoonstellingproject Movement rond hedendaagse Noorse vormgeving. De sfeer zat er onmiddellijk in met een kwartiertje muzikale expressie in het grensgebied door de Noorse muzikanten Helag Lien en Knut Aalefjaer, met als leitmotiv de idee dat elk object en materie een eigen frequentie hebben en bij aanra­king een eigen geluid produceren. Vormgever Peter Opsvik musiceerde mee. En ja, ook de kleinsten waren er weg van.

Die allerkleinsten werden op een zeer visu­ele manier uitgelegd "wat mag en niet mag" in het museum en gingen dan, begeleid, op zoek naar passende voorwerpen voor het huisje van Maya. Zij werd volgens het inlevingsverhaaltje met een ernstig in­richtingsprobleem opgezadeld. 

Tot grote verrassing vroegen de begeleiders aan de volwassen om in een kleuterrol te stappen om op die manier het kleuterpro­ject te volgen. Niet iedereen was opgezet met deze onverwachte aanpak en aanspreking. Twee deelnemers verlieten zelfs boos de museumtrip. Anderen hadden wél zin in deze inlevingsmethode. Het le­verde alvast stof op voor een geanimeerd debat aan het einde van de trip. De toegemeten tijd bleek iets te kort, zo­dat de rondleidingen zonder vragenuurtje werden beëin­digd. Informeel kon er wel van gedachten worden gewis­seld tijdens de puik verzorgde, gemoedelijke lunch onder een stralende zon. 

Het PAMZOV te Velzeke benaderde het thema op een meer 'volwassen' wijze. De kinderen konden zich laten op­smukken, verkleden, vuur maken en naar oude Gallo­Romeinse verhalen luisteren, of keken naar de dagdage­lijkse bezigheden als weven en manden vlechten, onder andere door een sigarettenrokende Gallo-Romeinse. De volwassenen kregen een narratieve rondleiding rond deze en andere didactische projecten. Het project Educar bestaat uit rondrijdende kasten met replica's. Ze kunnen aangeraakt worden, betast en nauwgezet bekeken. Het kledijproject en de militaria werden demonstrerend toege­licht. Bij een frisdrank of een heuse Romeinse huiswijn werden de indrukken naast elkaar gelegd en afgewogen. 'Educar' kreeg over het algemeen goede punten. 

Oost-Vlaanderen

Het debat

De moderator: Eric Bracke, medewerker van cultuurtijd­schriften en ook De Morgen 

Ondanks het verleidelijk namiddagzonnetje lieten de meeste deelnemers zich toch overhalen tot een uurtje ge­animeerd debatteren. Een uitstekende aanzet daartoe was dat bij aanvang van de museumtrip zes deelnemers voor de camera werden gebracht om hun verwachtingen ken­baar te maken. 

De conservator van het PAMZOV rekende op een dialoog met als uitgangspunt: "Werd aan de verwachtingen van de bezoeker voldaan?" De medewerkster van het MSV hoop­te op een drempelverlagend effect. Twee jonge bezoekers wilden 'het' museum op een andere manier bekijken en hoopten op entertainment. De trip zou hen bovendien "eindelijk" in Velzeke brengen. Kleuter Nina vond dat musea voor grote men­sen waren, maar had gehoord dat het "speci­aal vandaag ook voor kindjes" was. En dus zou ze in een museum iets mogen doen. Nina's mama ging op de uitnodiging in omdat het thema duidelijk kindgericht was. Weinig mu­sea zijn immers kindvriendelijk, vond ze. Een cultuurmedewerkster vond de museum­trip en -dag een uitstekende gelegenheid om musea 'anders' te bezoeken, én dat het bo­vendien een platform bood om de eigen me­ning daaromtrent te geven. 

Een tweede uitstekende debatmotor was de moderator. Zes items legde hij voor ter discus­sie en dit aan de hand van situatiegevallen en statements. Om te beginnen verwees hij naar de deelne­mers die de museumtrip boos verlieten omwil­le van het kleuterinlevingsproject in het MSV, wat immers voor commotie had gezorgd bij de begeleiders en de andere deelnemers. Er werd geopperd dat vele volwassenen zich onwennig voelden in de "kleu­teraanpak" maar dat een betere voorlichting vooraf dit gevoel had kunnen vermijden. De ouders van jonge kinde­ren verklaarden zich wél enthousiast. Bovendien was elk­een toch vrij om het project te verlaten? Algemeen vond men de reactie van het geënerveerde tweetal iets te emo­tioneel. 

Wat met de kinderen in een museum: moeten wij ze wel leren kijken? Opgelet met betuttelende projecten, vond het panel. Kinderen zien meer dan we denken! Maar kin­deren betitelen musea als oersaai, en vandaag hadden de meeste kleintjes wél enthousiast gereageerd. Elk museum zou dus een degelijk uitgewerkt programma voor kleuters en kinderen mogen hebben. 

Op de gekende uitspraak van kunstgoeroe Jan Hoet dat kinderprojecten in het 5.M.A.K. niet nodig zijn "omdat moderne kunst geen uitleg hoeft", reageerde de groep bijna unaniem negatief. Kinderen, en ook volwassenen, vragen om uitleg en die moet een museum dan ook aan­reiken.

De gevleugelde woorden "een museum moet zijn als een kathedraal", "als een ruimte om in stilte over de voorwer­pen na te denken, zonder storende kinderen", vond men elitair, want kindonvriendelijk. Kindvriendelijke musea zijn in se drempelverlagend en vormen de eerste stap tot kunst- en cultuurbeleving. Wel werd genuanceerd dat ook de aanhangers van de 'elitaire stelling' recht hebben op hun gewenste museumbeleving. Aangepaste educatieve ruimten voor enthousiaste kinderwerking zijn hiertoe de gepaste oplossing. 

Oost-Vlaanderen

Op het discussiepunt "openingstijden van musea" werd weinig gereageerd. Slechts één deelnemer was vragende partij naar avondactiviteiten in de musea. Wel wezen de reacties uit dat de aanwezi­gen hun standpunten ver­woordden vanuit de gezin-­met-kinderen situatie. Spin-off van deze vraagstel­ling was de opmerking dat begin mei nu niet bepaald de ideale periode is om een Museumdag te laten slagen, omwille van de massa's fa­milieactiviteiten tijdens de­ze meestal zomerse periode, terwijl in de wintermaanden gezinnen schreeuwen om gezinsvriendelijke culturele activiteiten. 

Moderator Bracke had het scherpste discussiepunt tot laatst bewaard: zijn "toegangsgelden voor musea" verant­woord en/of hinderend voor een museumbezoek? 

Enkele museumverantwoordelijken zagen toegangsgeld als waarborg voor kwaliteit, wat echter door anderen, met onder andere Franse voorbeelden, werd gelogen­straft. Twee aanwezige conservators uitten hun vrees voor afschrikking van "toevallige" museumontdekkers en dus voor sterke bezoekersafname. Niet toevallig bevinden hun musea zich in afgelegen gebieden, met een beperkt toeris­tisch aanbod. De mensen die beroepshalve niet bij muse­umwerking zijn betrokken, vonden inkomgeld ingaan te­gen het democratisch principe dat cultuur toegankelijk moet zijn voor iedereen, gewaarborgd door de overheid. Voor privé-musea ligt dit natuurlijk anders. Bovendien be­taalt de museumbezoeker tweemaal: als bezoeker en als belastingbetaler. Een ouder stelde ronduit dat ze een toe­vallig betalend museumbezoek vermijdt wanneer haar kin­deren mee op stap zijn. 

Megatentoonstellingen, met niet-onaardige toegangsprij­zen, lokken toch veel volk; zo stelde de moderator. Reactie: de promotie rond deze evenementen zijn ronduit "mega" en het aanbod is uitzonderlijk, gezien de tijdelijkheid en combinatie van anders nooit samengebrachte kunstwer­ken. Een conservator merkte op dat zelfs in de professionele museumwereld het debat over de toegangsgelden nog niet afgerond is. 

Stipt op tijd, om 17 uur, rondden de moderator en de mu­seumconsulente van de Provincie Oost-Vlaanderen het de­bat af met de traditiegetrouwe dankzeggingen en af­scheid. 

Vlaams-Brabant 

Het debat verliep in het Stedelijk Museum "Het Toreke" in Tienen. De moderator was de heer Aerts en in hel museumpanel zetelde Peter Keil, Tienen, Staf Thomas, Tienen, Véronique Vandekerckhove, Leuven en Egide Rabau, Provincie Vlaams Brabant. 

De moderator start het debat met de open vraag om een reactie op de locatiebezoeken aan het Stedelijk Museum Vander Kelen-Mertens in Leuven en aan het Stedelijk Museum "Het Toreke " in Tienen. 

Daar de vraagstelling weinig concreet is, reageert het publiek langzaam. Meningen over de video "preventieve conservatie", over de presentatie in het Stedelijk Museum Leuven, bijvoorbeeld een mening over de stijlkamers of over de archeologische collectie, over het samengaan van stijlkamers en een tijdelijke hedendaagse kunsttentoon­stelling in hetzelfde museum ... , opmerkingen over de ver­bouwing van Het Toreke, bijvoorbeeld over de permanen­te camerabewaking ... worden niet uitgesproken. 

Uit het publiek komen wel de volgende vragen en stellin­gen over beide musea. 

"Beide musea zijn niet te vergelijken: Leuven geeft de geschiedenis van de burgerij weer en Tienen die van de kleine man." 

Leuven biedt meer oudere objecten en het verhaal wordt daar verteld vanuit de objecten. In Tienen wordt het ver­haal verteld vanuit het patrimonium en het is inderdaad een verhaal over hoe de Tienenaars leefden, feestten, bidden ... en dat wijkt af van Leuven en andere musea. 

"Wordt in de presentatie van Tienen voldoende rekening gehouden met de leidinggevende klasse, die zeker afweek van de gewone volksmens, en door de Franse cultuur was geïnspireerd, of met andere woorden: de 'Franskiljons'?" 

Het gaat in Tienen niet om het verhaal van één klasse. Het gaat om heel Tienen, dus ook over de middenstand, met aandacht voor de Rederijkers, en de hogere klassen. 

Deze vraag wordt uitgebreid naar meertaligheid in de museumpresentatie. 

Overigens moet de cultuur in Tienen, door de nabijheid van de taalgrens, rekening houden met een meertaligheid. Ook Wallonië, Waals-Brabant, kan een markt zijn voor het museum. De meertaligheid in het museum is evenwel administratief geen evidentie. Meertaligheid in de presentatie wordt bo­vendien door de kosten tegengehouden. Indien bijvoor­beeld de teksten van de touchscreens in het Nederlands én het Frans beschikbaar waren, betekende dit een meerkost van 500.000 frank bij de ontwikkeling. 

Citaten van buitenlanders over Tienen, worden toch wel in de oorspronkelijke taal weergegeven. Een weinig vleiend Engels citaat bijvoorbeeld dat nochtans typerend is voor de indruk van ''achteruitgang" die Tienen reeds twee eeuwen kenmerkt. 

In het Leuvens museum zijn de identificatieplaatjes uitslui­tend in het Nederlands. Meertalige plaatjes zijn te groot. In september verschijnt evenwel een museumgids in 4 ta­len. De Bouts-expositie had een wandelgids in 4 talen; de historische salons een boekje in 3 talen en de Sint­Pieterskerk een gids in 4 talen. 

Het publiek gaat hier niet verder op in. Naar aanleiding van de eerder genoemde citaten drukt nog iemand uit het publiek zijn twijfel uit over de objectiviteit van dergelijke uitspraken. 
Maar het publiek snijdt zelf een ander onderwerp aan. 

"Bestaat het blijkbaar zeer gemotiveerde museumpersoneel uit vaste personeelsleden of uit vrijwilligers en hoeveel kost dit allemaal?" 

Voor het museum in Tienen werken 59 mensen, met dien verstande dat het museum een stadsopdracht is en dat de­ze 59 mensen ook andere opdrachten uitvoeren zoals ar­cheologische opgravingen en archiefwerk. Onder de perso­neelsleden zijn er statutaire ambtenaren, contractuelen, Gesko's en Smetbanen. De stad Tienen betaalt deze werk­nemers en er is een bijdrage van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij. 

Het Museum in Leuven stelt 12 mensen te werk: vastbe­noemden en contractuelen; de gidsen werken freelance; in het prentenkabinet werken vrijwilligers en bij de suppoos­ten werken ook gepensioneerden. 

De archeologische activiteiten worden niet zo systematisch uitgeoefend als in Tienen. Er waren opgravingen in de sta­tionsomgeving. Doorgaans wordt er ingegrepen waar no­dig. Bij opgravingen stelt de Dienst Openbare Werken ar­beiders ter beschikking en er is medewerking van de KUL. Egide Rabau stelt bovendien de medewerking van een ar­cheoloog in het vooruitzicht. Binnenkort wordt die aange­worven door de Provincie Vlaams-Brabant. 

Noch door de moderator, noch door het panel, noch door het publiek wordt verder ingegaan op de werkgelegen­heid in musea. De centen blijven evenwel in de aandacht. 

"In Tienen gaat het om een investering van pakweg 87 miljoen. Zijn er voldoende bezoekers om deze investering te verantwoorden? Moet Tienen zo een groot museum hebben?" 

Het gaat niet om de bezoekersaantallen, maar om de zorg het erfgoed in stand te houden. Het publiek neemt vrede met dit antwoord. De moderator gaat er ook niet verder op in. Het financiële aspect blijft evenwel binnen de aandacht van het publiek. Ook de volgende publieksvraag wordt ge­steld vanuit een zorg om de centen. 

"Het Stedelijk Museum in Leuven manifesteert zich met Bouts en de Vlaamse Primitieven. Zou het niet goed zijn om de rest van de collectie af te stoten wegens te weinig homogeen?" 

De vraag wordt door het panel geïnterpreteerd als een pleidooi voor gespecialiseerde musea. Om te verhelpen aan een te gedifferentieerd en normen­loos museumlandschap werd in 1997 het Museumdecreet goedgekeurd. Het heeft tot doel musea te erkennen op verschillende niveaus, samen­werkingsverbanden te stimu­leren in een regio. Een Commissie van Erkenning zal ook theoretisch bouwwerk verrichten. 

Vlaams-Brabant

Het gaat ook om het span­ningsveld tussen de inspan­ningen van diverse instanties en de rentabiliteit van deze inspanningen. Samenwerkingsverbanden moeten inderdaad op de voorgrond treden. Een aan­tal sterke instellingen kan fungeren als voortrekkers voor de regio. 

Wat de herschikking van de collecties betreft, moeten er zeker binnen de regio afspra­ken worden gemaakt. En niet zozeer over wat er zal geëx­poseerd worden, maar wel over wat er zal aangekocht worden. Het zou bijvoorbeeld in de regio Tienen geen zin hebben dat een museum nu nog eens een volledig caféin­terieur zou aankopen. Dit neemt niet weg dat ieder muse­um zijn eigen regionaal getinte collectiestukken kan heb­ben. 

"Betekent het centraliseren van collectiestukken geen gevaar? Romaans beeldhouwwerk uit Munster-Bilzen werd aan Brussel afgestaan, waar het nu "verloren" is in het depot?" 

Daar het panel deze concrete situatie niet kent, kan er ook geen commentaar worden gegeven. 

"Gebeurt het dat er collectiestukken van het ene museum aan het andere worden uitgeleend en wat zijn daarbij de problemen?" 

Een reëel probleem is de afstand, figuurlijk gesproken, tussen de professioneel geleide musea en de andere mu­sea. Het gaat toch uiteindelijk om problemen van veilig­heid. In Leuven staan de veiligheidsvoorschriften in de bruik­leenvoorwaarden. iedere bruikleennemer kent dus op voorhand de voorwaarden.  Vanuit het publiek komt opnieuw een andere oriëntatie in het gesprek. 

"De cultuur van het museumbezoek staat op een laag peil in België. Wat kan daaraan worden gedaan? Is er een vereniging 'Vrienden van het Toreke?'" 

Sinds 2 jaar is er in Tienen een Vriendenkring die circa 3 miljoen aan sponsorgeld samenbracht. Mensen gaan inderdaad niet veel naar musea, maar weet het museum wel wie zijn publiek is? Een enquête in de Tiense scholen wees uit dat 90% van de kinderen minstens 6 keer naar het museum kwam. Kent de Tienenaar zijn mu­seum? Een straatenquête met een foto van Het Toreke wees uit dat 90% van de 3.000 ondervraagden Het Toreke kende en dus ook het museum. 

Of ze ook in het museum zijn geweest, is niet bevraagd. Er is daar inderdaad te weinig onderzoek naar. Het doel van het Stedelijk Museum in Tienen is 30.000 bezoekers per jaar te halen. Het onderwerp komt op "volk hebben" en de aan­dacht verlegt zich naar de grote tentoonstellingen. 

Vlaams-Brabant

"Bestaat er in de musea geen tendens om dure tentoonstellingen op te bouwen? Is volk hebben een taak van een museum? Moet het geld van de gemeenschap aan dure exposities worden uitgegeven?" 

Dit is een beleidsbeslissing. Bovendien volgt het ene muse­um het andere. "Bouts" had 110.000 bezoekers, die me­teen ook de vaste collecties van het museum bezochten. Het komt er op aan om een evenwicht te zoeken tussen de vaste collecties en de mega-evenementen. 

"De stukken op megatentoonstellingen zijn in diverse musea toch altijd te zien?" 

Reactie komt niet van het panel, maar vanuit een verdeeld publiek. Een deel meent dat speciale evenementen ook be­zoekers voor de gewone collecties meebrengen, dus eigen­lijk wat Véronique Vandekerckhove zegt. Niet iedereen is het daarmee eens, maar deze meningen worden niet ge­motiveerd. 

Musea in het buitenland, bijvoorbeeld het Louvre, genie­ten niet alleen belangstelling door gespecialiseerde ten­toonstellingen maar door de faam van het museum zelf. Het publiek is het eens met dit statement en vindt dat de rol van de Vlaamse musea ook zo moet worden. "Gaan de financiële middelen van de grote tentoonstellin­gen van het werkingsbudget van de musea?" Dit zou niet eerlijk zijn, want deze evenementen brengen toeristen en hebben dus een grotere economische impact. 

"Bouts" was een samenwerkingsverband tussen de Stad Leuven, de KUL, DF en de Provincie. Zo werd een ander economisch circuit gecreëerd. Uit het publiek komen nog twee argumenten pro grote evenementen. Grote tentoonstellingen laten toe om dingen te zien uit het buitenland; niet iedereen heeft de middelen om naar Frankrijk, Duitsland en verder te reizen. Bij grote tentoonstellingen komen ook stukken uit de reserves naar boven die anders niet te zien zijn. 

De moderator brengt de discussie terug naar de eigen mu­seumcollecties en stelt dat de musea moeten proberen om hun eigen inhoud naar buiten te brengen. Hij werpt de steen in de kikkerpoel door te stellen dat vaste collecties niets nieuws brengen. 

Het publiek reageert verdeeld. 

Niet eens: Er is wel vernieuwing, want de collecties groeien aan. Wat er zich in de collecties bevindt, kan je in een mensenleven niet allemaal beken hebben. Ik ga liefst met een gids en die vertelt iedere keer wat anders. 

Enkelen zijn het wel eensHet is alle jaren hetzelfde, "Een winkelier met regelmatig zijn etalage hernieuwen of er zijn geen klanten meer." 

Deze laatste opmerking slaat in en de discussie verlegt zich naar het profiel van de museumbezoekers. Iemand van het publiek stelt het volgende vast: De leeftijd van de deelnemers aan deze museumdag en deze discussie is voor het grootste deel 50 jaar en ouder. Er moeten grotere inspanningen worden geleverd naar de jeugd die momenteel te veel alternatieven krijgt aangebo­den. Het opnieuw invoeren van chocoladeprentjes met reproducties zou een middel kunnen zijn. Er komen direct enkele reacties uit het publiek, die even­wel niet direct op de probleemstelling ingaan, maar toch behoeften vertolken. 

Vijftigplussers hebben meer tijd

Er is in de musea voor vijftigplussers een praktisch pro­bleem, namelijk de vermoeidheid. Musea moeten meer re­kening houden met het fysiek comfort: zitjes aanbrengen. Je moet in een museum niet alles gezien hebben, het is niet nodig om 2 uur in een museum rond te lopen. 

Een cafetaria zorgt ook voor comfort

De moderator brengt de discussie terug op het aantrekken en initialiseren van een jeugdig publiek. 
De jeugdwerking richt zich vooral op het basisonderwijs omdat een museumbezoek moeilijk in te passen is in één lesuur. En dit is nodig voor het middelbaar onderwijs. In het lager onderwijs kan inderdaad een hele namiddag worden uitgetrokken voor het bezoek. 

Uit het publiek komen volgende reacties. In het Lager Onderwijs kan een leraar zich een hele week met de klas op een museumbezoek voorbereiden. Het Middelbaar Onderwijs is op dit moment met andere dingen bezig dan museumbezoek. Er zou eerder moeten gedacht worden aan de nieuwe digitale mogelijkheden van kennisoverdracht, zoiets als de vroegere chocoladeprentjes, maar nu op internet. 

In het educatief natuurcentrum van Alden-Biesen was er een goede samenwerking met een normaalschool, waarbij twee leerlingen van de normaalschool, begeleid door leer­krachten, als eindwerk een educatief programma opstel­den. 

Daar deze discussie niets nieuws meer oplevert, stelt de moderator de vraag of musea dan niet gratis toegankelijk moeten zijn. Het publiek antwoordt blijkbaar eensgezind daarop met een krachtig neen. De moderator laat de kans liggen om het publiek dit duidelijk antwoord te laten toe­lichten. Hij stelt in de plaats de slotvraag: "Op basis waar­van kies je het museum dat je bezoekt?" Zoals te verwachten ontlokt een dergelijke algemene vraag zeer verschillende antwoorden. 

Schoonheid

Eigen kennis vanuit het milieu; interesses en de eigen inge­steldheid. Schoonheid is geen criterium, eerder de specificiteit van wat er getoond wordt. Een goed voorbeeld is wat er in het MIAT in Gent te zien is. 

Eigen voorkeuren

De discussie gaat in de richting van de rol van de pers. Wegens "tijd is op" wordt er niet diep op ingegaan. Vanuit het publiek komen volgende keuzecriteria: 

Berichten in tijdschriften en media

De pers in het algemeen. In de pers wordt toch ook dikwijls verkeerde info gegeven en besprekingen van voorbije ten­toonstellingen. Je hebt er als kandidaat bezoeker dan niets aan. 

Toeristische katernen en televisie

Het is voor een museum van groot belang om media en toeristische diensten goed te bespelen. 
De reactie van het panel op dit laatste: "Het is soms moei­lijk om binnen te geraken bij dergelijke organisaties." 

De moderator is verheugd dat alle vragen die op zijn lijstje stonden door het publiek zelf aangebracht, dankt publiek en panel en sluit het debat. 

West-Vlaanderen

Menen 

Zon, welgezinde mensen, een goed ontvangst en een riante omgeving: een prima start voor een experiment in de dialoog tossen musea en publiek. Zo begon de museumtrip in de grensstad Menen. 

West-Vlaanderen

Het stadsmuseum 't Schippershof bestond in zijn huidige vorm reeds in 1702. Deze historische afspanning werd in 1987 door het stadsbestuur aangekocht om er een muse­um in onder te brengen. De restauratiewerken werden vanaf 1996 uitgevoerd en de museologische invulling kreeg bij de opening in oktober 1998 haar beslag. Deze en andere wetenswaardigheden werden in de inlei­ding door Jan Yperman, cultuurfunctionaris, aan het aan­dachtige publiek meegedeeld. Het geselecteerde gezel­schap bestond hoofdzakelijk uit veertigers en ouder. 

Enkele jongeren en kinderen (uitsluitend meisjes) zorgden voor de frisse toets. Voordien had Reinoud Van Acker, West-Vlaams museumconsu­lent, de opzet van deze mu­seumdag en enkele organisa­torische aspecten toegelicht. Het bezoek verliep in drie kleine groepen.

 Het museum schetst met een diavoorstelling een historisch beeld van de stad Menen. De evocatie van een beeldhouw­atelier is de gedroomde in­troductie op de sculpturen  van Yvonne Serruys en Georges Dobbels. Verder  wordt de stad voorgesteld als centrum van linnenindustrie,  smokkeloord en slachtoffer van de Eerste Wereldoorlog, immer speelbal als grensgebied tussen strijdende partijen. Op die manier krijgt de bezoeker geleidelijk een beeld van de eeuwenlange geschiedenis van een gemeenschap: het plaatselijke verleden met universele kenmerken. 

Hoe kon het ook anders, het bezoek liep een beetje uit ...

De autobus en de lunch

Hulde aan de chauffeur, die een mastodont voor meer dan 50 mensen door de enge bochten van Menen en vervol­gens door het historisch beladen landschap naar leper voerde. De enthousiaste toelichting van gebouwen en landschappen door Jan Yperman maakte van de tocht een heel korte stap naar de Ieperse Hallen. 

Lunch in Van Daele: broodmaaltijd of lichte warme maal­tijd omstreeks het middaguur. Wel. .. de gerechten waren heerlijk, de wijn zeer eerlijk, het gezelschap uitstekend en de bediening rimpelloos. We mochten echter niet doorzak­ken. Op naar onze tweede museumervaring! 

leper, In Flanders Fields Museum

Overweldigend, verwarrend, chaotisch ... zeker geen museum om mensen onberoerd te laten. Meer dan 200.000 bezoekers in één jaar tijd zijn er een tastbaar bewijs van. 

West-Vlaanderen

In een inleiding gaven Jan Dewilde, conservator, en Piet Chielens, ontwerper, hun visie op de evocatie van het pijn­lijk menselijke verhaal van de Eerste Wereldoorlog. De bezoekers van deze museumdag uit alle Vlaamse pro­vincies ontdekten Ieper als welvaren stad in het begin van deze eeuw, als centrum in een door oorlogsgeweld be­dreigde regio en als brand­punt in deze Grote Oorlog. Haast niets bleef over! Mensen op de vlucht, solda­ten in het slijk, platgebom­bardeerde gebouwen, ge­traumatiseerde overleven­den. Menselijke onmacht en heroïsche strijd, vriendschap en haat, moed, lafheid, ge­latenheid, opstand. Brute evocatie, memorabilia, do­cumentaire beelden, tekst­ fragmenten en multimedia nemen de bezoeker mee in de tijd en laten hem in het hele parcours niet meer los. Hij staat midden in het gebeuren. 

De confrontatie is direct - enige weerstand was mij niet vreemd - maar de aandacht is van het begin gewekt en scherpt aan naarmate de tragische omvang van het gebeu­ren verder doordringt. 

Het In Flanders Fields Museum heeft grenzen verlegd. Conceptuele grenzen van het traditionele museum, gren­zen in het verwachtingspatroon van de modale bezoeker. Ik wil in elk geval het museum terugzien en ervaren welk het effect is van een tweede confrontatie. Ik wil deze toet­sen aan die van het weerzien van traditionele musea waar de esthetische ervaring en de historische interesse de bo­venhand halen. Hier worden emoties uitvergroot, de dui­ding wordt ondergedompeld in de fragmentarische bele­ving van een diepmenselijk drama. De impact is enorm, het thema verdraagt deze museologische aanpak. Om het met Paul Nash, 'officieel oorlogskunstenaar' die ter plaatse vijf­tien tekeningen maakte, te zeggen: "dit vergeet ik van mijn leven niet meer ... Ik ben niet langer een geïnteres­seerd en nieuwsgierig kunstenaar, ik ben een boodschap­per ... ". 

Het debat

De aanvang van het debat werd door de organisatoren met enige spanning afgewacht. Het gelegenheidspubliek reageerde onmiddellijk op de openingsvraag van moderator Patrick Mahieu. 

"Zijn jullie op de honger blijven zitten?"

Neen, de honger is eerder gescherpt! Het initiatief is "zeer geslaagd", "vroeger waren musea veel passiever, nu krijgt men meer uitleg" en "er is een verbroedering tussen Vlamingen van verschillende provincies". De positieve toon is gezet en de drempel om in de microfoon te spreken evenzeer. 

"Zijn de inkomgelden voor deze cultuurtempels niet te hoog?" 

Menen doen dit wel als ze geboeid zijn, maar toch. Voor gezinnen met kinderen is de prijs soms wél te hoog. De vraag naar een gezinsticket is alleszins al ingelost door het Ieperse museum. 
Het publiek vindt ook dat tijdelijke tentoonstellingen niet mogen plaatsvinden ten koste van de permanente collec­tie; zij verdienen een aparte ruimte. Trouwe museumbe­zoekers worden anders herhaaldelijk in de kou gezet. 

Een vraag naar het museumbeleid en of het publiek erover ingelicht wil worden geeft oorspronkelijk geen reactie. Toch denken de mensen dat door de promotie voor de me­gatentoonstellingen in het algemeen de drempel voor de musea wordt verlaagd. De actualiteit geeft eveneens aan­leiding tot een reactie: alstublieft meer geld voor cultuur en minder voor oorlog. 

Educatieve aspecten zijn herhaaldelijk aandachtspunt in het debat. De informatie via computerschermen en video's wordt sterk gewaardeerd, de rondleiding met een gids wordt evenzeer als belangrijke factor van overdracht erva­ren. De reactie van kinderen en volwassenen verschilt hier nogal. Leraren worden ook hier gesolliciteerd: er zijn educatieve dossiers, leraren krijgen gratis toegang om het groepsbe­zoek voor te bereiden. Toch een nuance: leraren worden zowat voor alle maatschappelijke aspecten ingezet. 

De uiteenlopende keuze van de twee musea voor deze mu­seumtrip wordt eveneens belicht. Het publiek vindt beide zeer waardevol. Menen is "een pareltje van een kleinscha­lig museum". In leper komt vooral de waarde van het men­selijk verhaal bovendrijven en de jeugd wordt sterk aange­sproken door de middelen van deze tijd. Hier komt vanuit de museumwereld echter een kritische noot: de animatie via multimedia is een zeer dure aanpak. 

Intussen is de Minister van Cultuur, die zich dit jaar achter het initiatief van de Museumdag schaarde, discreet in de debatzone gearriveerd. De toegemeten tijd is inmiddels ook al verstreken. De moderator rondt af, er wordt nog een afscheidsdronk geschonken en de chauffeur brengt een tevreden gezelschap terug naar Menen/Menin, grens­stad weet u wel! 

Download hier de pdf

Musea Mooi Meegenomen.pdf