Een kunstenaar die zijn eigen huis tot museum verklaart en zichzelf tot directeur ervan benoemt is op zichzelf een niet zo ongewone gebeurtenis. Bij Marcel Broodthaers echter, de geboren conservator (J. Dypreau), krijgt ze wel een bijzondere betekenis. Het gewone wordt bij hem altijd ongewoon. Het gewone bestaat niet. Door gewoon gewoon te doen schept Broodthaers de meest ongewone situaties, een beetje zoals de held uit 'Kaas' van Willem Elsschot. Zoals hij in 1963 beslist had kunstenaar te zijn, zo beslist hij in 1968 in zijn ruime lege woning, in de Boomkwekerijstraat te Brussel een museum in te richten. Een museum voor moderne kunst.
Heel bescheiden, bevat dat museum voor moderne kunst enkel de afdeling van de 19de eeuw en dan nog maar het departement van de arenden - een allusie op een gedicht van Broodthaers-, alsof het om een immens museum ging dat bij gebrek aan plaatsruimte slechts een gedeelte van zijn collecties kan tentoonstellen. Wat men te zien krijgt is niets anders dan een selecte keuze 'echte' reprodukties op prentkaartformaat van de grote 19de-eeuwse schilders Ingres, David, Delacroix, Courbet en Wiertz. De meesterwerken zelf werden niet uitgepakt. Men vermoedt ze enkel in de enorme kratten 'Picture... With Care... Keep dry...' die de hele museumruimte in beslag nemen. Men heeft enkel nog een uitzicht op de straat (waarvan onze prent een idee geeft) en op de tuin met de schildpad. De kratten zijn in de plaats gekomen van Broodthaers' eigen kunstwerken die men overigens nauwelijks opmerkt tussen het meubilair en de objecten onder het stof. Maar, zoals het in een museum hoort, alles is voor de gelegenheid netjes opgeruimd om, Broodthaers parafraserend,