'De proefnemingen die u zult bekijken moeten ook voor de wijsbegeerte belangwekkend zijn. Ze kan hier de geschiedenis zien van de dwaalwegen van de menselijke geest en die is even belangrijk als de politieke geschiedenis van ettelijke volkeren. De twee voornaamste levenstijden voor een mens zijn zijn levensbegin en -einde. Al wat hem overkomt kan beschouwd worden als bedekt door twee zwarte sluiers, die nog door niemand opgelicht werden. Duizenden generaties staan rechtop voor die zwarte voorhangsels, met toortsen in hun handen, en spannen zich in om te raden wat zich daarachter mag bevinden.
Dichters, filosofen, grondleggers van staten hebben in hun dromen de toekomst klaarder of somberder geschilderd, naargelang de hemel boven hun hoofd neveliger of helderder was. Veel bedriegers hebben van die algemene nieuwsgierigheid geprofiteerd, om de verbeelding die bedroefd is om haar onzekerheid omtrent de toekomst te verbazen. Maar de meest doodse zwijgzaamheid heerst aan de andere kant van dat rouwfloers; en 't is om de stilte die de verbeelding zoveel dingen ingaf op te heffen, dat magiërs, sibillen en priesters van Memphis de toverkracht van een onbekende kunst aanwendden, waarvan ik zal trachten enige middelen voor u zichtbaar te maken.'
Met die woorden leidde in 1799 de beroemde Luikse fysicus en ballonvaarder Robertson wiens echte naam Etienne Gaspard Robert (Luik 1763-Parijs 1837) was, zijn verlokkelijk toverspel in de grafkelder van het voormalig klooster der kapucijnen in. Over Robertsons toespelingen op de antieke mysteriën werd in zijn Mémoires recréatifs, scientifiques et anecdotiques nog uitvoeriger gehandeld. Daar schrijft de auteur de priesters van Eleusis, de dienaren van de godin Cybele en de Egyptische hogepriesters de kennis van de Laterna Magica toe en haar toepassing bij de mysteriëncultus en de initiatieriten. Evenals Robertson, die in ieder geval op dat gebied iets heeft gepresteerd en die de hiervoren geciteerde inleiding om stemming te maken voor zijn publiek voordroeg, probeerden reeds veel auteurs duistere passages bij oude schrijvers te gebruiken om te bewijzen dat de toverlantaarn reeds vóór de 17e eeuw bekend was.
Nochtans kon men tot nog toe, vóór de beroemde en dikwijls aangehaalde beschrijving van het apparaat door de jezuïet Anthanasius Kircher in zijn werk Ars Magna Lucis et Umbrae geen afdoende bewijzen vinden. De Laterna Magica of Toverlantaarn is een toestel waarmee beelden op glas, vergroot op de wand van een donkere kamer geprojecteerd worden.
De twee houtgravuren die de toverlantaarn uitbeelden tonen ons een grote houten kist met een olielamp. Een langwerpig glas met verscheidene figuren zit in een houten raampje in de toevoergleuf tot het objectief. Het op de muur geprojecteerde beeld stelt de knekelman met het zanduurwerk voor. De zwakke lichtbron van de olielamp of een kaars kon bij volledige duisternis voor een goede projectie amper toereikend zijn geweest voor een afstand van niet meer dan vier meter. Bij het Kircherse apparaat is het objectief nog onbeweegbaar, waaruit volgt dat de projectieafstand onveranderlijk vast was. Doch reeds enkele jaren later kan men uit de tweede uitgave en van illustraties uit die tijd twee belangrijke verbeteringen afleiden: het verstelbare objectief dat de instelling op een wisselende afstand mogelijk maakt en de paraboolspiegel achter de lichtbron, die het licht beter benut.
Het projectietoestel heeft daarmee zijn definitieve vorm gevonden. Het bestaat uit een lichtbron in het brandpunt van de paraboolspiegel: de lichtstralen worden via de condensor door het diapositief naar het objectief geleid. Het geheel maakt een systeem van op elkaar inwerkende lenzen uit, waardoor een vergroot beeld van het voorwerp (dia) op een scherm wordt geprojecteerd. Als f de lichtopening van het objectief is en N de vergroting, moet het voorwerp (dia) in de stand f-N met zijn rugzijde naar het brandglas en zijn beeldzijde naar het scherm geplaatst worden. Het schema van de toverlantaarn uit het boek van Petrus van Musschenbroek is dat van élke eenvoudige projector tot op de huidige dag; de vooruitgang beperkte zich van toen af tot betere lenzen en sterkere lichtbronnen.
De verbeteringen bij het slijpen van het glas en dus ook bij het vervaardigen van het objectief - Nederland lag op dit gebied vooraan, denk slechts aan de theoretische werken van Ch. Huygens - bezorgden de toverlantaarn spoedig een algemene populariteit. Waren het in de zeventiende eeuw nog kardinalen en vorsten die zich een toverlantaarn voor hun privégenoegens aanschaften, zo werd in de achttiende eeuw een toverlantaarnprojector geboren die eerst na de Eerste Wereldoorlog uit het theaterleven zou verdwijnen.