Waterloo, 18 juni 1815, half acht 's avonds. Al sinds het midden van de dag is de strijd tussen de Fransen onder aanvoering van Napoleon en de Brits-Nederlandse troepen onder de hertog van Wellington in volle gang. De Prins van Oranje is juist door een schot in zijn schouder gewond en wordt op een geïmproviseerde brancard weggedragen. Dan komt luitenant-kolonel Freemantle aan Wellington en zijn staf het bericht brengen dat de Pruisen onder aanvoering van veldmaarschalk Blücher op het slagveld zijn aangekomen. Daarmee is de overmacht van de geallieerden volkomen. De Franse krijgsgevangenen worden weggeleid en de buitgemaakte Franse vaandels triomfantelijk omhoog gestoken.
In deze slag bij Waterloo werd de definitieve overwinning op Napoleon behaald door de geallieerde legers. Dat was een reden tot grote vreugde voor alle Europese staten, maar wel speciaal voor het kersverse Koninkrijk der Nederlanden. Want was het eigenlijk niet dankzij het dappere gedrag van de Prins van Oranje (de latere Koning Willem II), dat de overwinning werkelijk behaald kon worden ? Deze Willem had op eigen initiatief, tegen de bevelen van Wellington in, op de 16de juni de Nederlandse troepen bij Quatre Bras geconcentreerd. Daar had hij de aanvallen van de Fransen onder maarschalk Ney afgeslagen totdat Engelse troepen in het einde van de middag arriveerden. Had hij dat niet gedaan dan zou Wellington nooit de kans hebben gekregen om bij Waterloo slag te leveren en dan was het de Pruisen niet mogelijk geweest om op het laatste moment de troepen bij Waterloo te komen versterken.
Dat de Prins van Oranje niet ernstig gewond bleek en snel herstelde droeg nog extra tot de feestvreugde in Nederland bij. Zo kon men zich trots en opgelucht in een ongewone feestroes storten. Liederen, marsen en gedichten werden bij dozijnen vervaardigd, er werden gedenkplaten uitgegeven en inzamelingen gehouden voor de gewonden. In Amsterdam werd een panorama van de Slag bij Waterloo ingericht dat druk bezocht werd. En natuurlijk werd de Prins zowel in Amsterdam als in Den Haag met grote geestdrift ingehaald. De Staten-Generaal wilden bij deze eerbewijzen niet achterblijven.
Zij schonken de Prins het domein Soestdijk en gaven bovendien de schilder Jan Willem Pieneman de opdracht om voor de grote zaal van het paleis daar (het 'Jagtslot') een schilderij te maken. Dat schilderij zou Willems roemruchte wapenfeit: de Slag bij Quatre Bras uitbeelden. Kennelijk geïnspireerd door het enorme succes van dit werk begon Pieneman in 1818 aan een nog groter schilderij: de 'Slag bij Waterloo'. Voor een normaal atelier was het doek natuurlijk veel te groot en daarom moest Pieneman even buiten Amsterdam een groot nieuw atelier laten bouwen. Om alle hoofdfiguren zo natuurgetrouw mogelijk af te beelden reisde Pieneman drie maal naar Engeland; bijna twee jaar lang was hij de gast van de hertog van Wellington. Daar in Engeland portretteerde hij alle Engelse hoge officieren in houdingen, die zij ook op zijn grote schilderij zouden moeten aannemen.