Soo d'oude songen is een van de markante werken die Jordaens op rijpere leeftijd geschilderd heeft. Ontstaan in 1638, is het waarschijnlijk de vroegste versie van een reeks die een tiental exemplaren telt. Al bezit de uitvoering van het werk te Antwerpen niet de kracht en bezieling van Jordaens' beste werken, toch dient men het als zijnde van zijn hand te beschouwen. Dat is zeker niet het geval bij meerdere der andere exemplaren, die veeleer als atelierproducten op het actief van leerlingen en medewerkers dienen gesteld.
Er wordt soms verondersteld, dat Jordaens hier een scene uit zijn eigen familiaal leven heeft weergegeven. In de trekken van de grootvader meende men Adam van Noort te kunnen onderscheiden en de doedelzakspeler zou gelden als het zelfportret van de kunstenaar. Nochtans zijn de personages meer als types dan als geïndividualiseerde personen voorgesteld. Zowel de uiterlijke als psychologische karakterisering neigen naar het algemene, zijn te zeer aangedikt om waarachtig te kunnen zijn. De zoetsappige braafheid van de oudjes ligt er vingerdik op, terwijl ook de zich bolle wangen blazende doedelzakspeler tot het karikaturale is uitgegroeid. En de van trots stralende vrouw in het midden van het gezelschap, de enige die niet deelneemt aan het concert, lijkt ze niet uitmuntend geschikt om als verpersoonlijking van de ijdelheid te dienen? In aansluiting op de in de 17de eeuw zeer gegeerde zedespreuken van Jacob Cats, houdt deze voorstelling van Jordaens dan ook een goedmoedige levensles in, een waarschuwing tegen het vergankelijke van aardse vreugden.
De psychologische uitdieping moge in gebreke blijven, de verscheidenheid der gelaatsuitdrukkingen is bewonderenswaardig, evenals de meesterlijke wijze waarop door opstelling, gebaren en blikrichting van de personages het oog van de toeschouwer naar de essentiële punten van de voorstelling wordt geleid.
In tegenstelling tot Rubens' dynamische compositiewijze treft deze van Jordaens, ondanks de aanwezigheid van een groot aantal bewegingsmotieven, door het rustige evenwicht waarmede de onderdelen tegen-over elkaar worden geplaatst. De groepering van de figuren geschiedt zelfs op grondslag van een driehoekig, of zo men wil pyramidaal schema, waarvan de basis gevormd wordt door de parallel met het compositieveld, naast elkaar geplaatste hoofdfiguren. Deze laatste zijn levensgroot en halfslijfs voorgesteld en bekomen het overwicht in de compositie. Hun massieve aanwezigheid vult nagenoeg volkomen de eerder schaars toegemeten ruimte. Nauwelijks slechts valt een gedeelte van de tafel binnen het blikveld van de toeschouwer, terwijl de krasse oversnijding door de lijst de hond in de rechter benedenhoek herleidt tot kop en nek.
Typisch voor het werk van Jordaens in deze ontwikkelingsfase is de verzachting van de harde vormen onder invloed van een milde lichtinval en smeltende kleuren. Zonder de als tastbaar weergegeven ronding der volumen op te lossen, heeft het licht nochtans de neiging om de omtreklijnen te verdoezelen in een stemmig halfdonker. Misschien lijdt de samenhang van de voorstelling wel enigszins onder de aanwezigheid van te zware schaduwpartijen in de achtergrond, maar dit is grotendeels het gevolg van onvermijdelijk nadonkeren in de loop der jaren.
Men kan dit schilderij bewonderen als een louter schilderkunstige prestatie, als een prachtig geborstelde partij, waarbij gedempte en heldere, koele en warme tonen op een harmonische wijze werden samengebracht. Zo vormt het stilleven op de tafel een voorbeeld van schilderkunstige virtuositeit, ons liefdevol en met behulp van louter licht en kleur luisterrijk voorgespiegeld.
Jordaens moge in een te omvangrijke productie niet altijd werk van eerste rang hebben voortgebracht, dit en andere meesterwerken getuigen voldoende van zijn hoge begaafdheid. Wellicht onze sappigste, in zijn beste momenten meest spontane schilder, heeft hij uitdrukking gegeven — met of zonder bijbedoeling — aan een burgerlijk 'douceur de vivre', dat niet gans van charme is ontbloot.