De schrijver Willem Elsschot, pseudoniem van Alfons De Ridder (1882-1960), liet meestal niet in zijn papieren kijken. Op de tentoonstelling 'Dicht bij Elsschot' kan de bezoeker nu tot op een armlengte naderen.
In het AMVC-Letterenhuis - Dicht bij Elsschot
Juweeltjes
Kartonnen dozen vol dundrukpapier, foto's in de zwart-witkwaliteit uit het begin van de twintigste eeuw en kistjes met kleinoden. Diane 's Heeren van het AMVC-Letterenhuis gaat behoedzaam door het Willem Elsschot-archief: "Wie bij de naam Elsschot een belletje hoort rinkelen, kan op de tentoonstelling ontdekken wat voor iemand hij was, maar ook voor kenners en liefhebbers is er allerlei ongezien. Wat tonen en wat niet? Gelukkig hebben we daar curators voor." Curatrice en Elsschot-onderzoekster Wieneke 't Hoen prijst zich gelukkig met het omvangrijke archief dat in september vorig jaar is aangekocht door de Stad Antwerpen en de Vlaamse Gemeenschap: "Daardoor is het mogelijk om dicht bij Elsschot te komen, over zijn schouder mee te kijken in zijn papieren. Allereerst in zijn manuscripten waarin te volgen is hoe zijn boeken ontstonden en welke keuzes hij daarin maakte. Daarnaast zijn persoonlijke papieren, zoals reispassen en hypotheekakten, en heel veel brieven. En dan is er nog het zakelijk archief dat inzicht geeft in zijn publiciteitspraktijk. Samen met familiefilmpjes die niet eerder getoond werden, zijn stem en foto's kunnen we schrijver Elsschot en Alfons De Ridder beter leren kennen.'
't Hoen zoomt voor ons in: "Onbekende gedichten uit zijn studententijd bij het Nederlandsche Studentenkorps, het kasboek van La Revue Continentale, boeken uit zijn eigen bezit, de menukaart uit 1945 van het ontbijt ter ere van Winston Churchill waar Elsschot het woord voerde, het originele handschrift van Elsschot over Multatuli, zijn handschrift van Lofzang op de mosterd voor de firma Tierenteyn, een postkaart van de straat met het pension Villa des Roses, en verder handschriften en typoscripten van al zijn boeken. Brieven van zijn vader uit 1895 waarin hij over het talent van zoon Alfons schrijft, van hemzelf uit 1899 aan zijn zussen over het gebruik van de naam Yvonne in plaats van een Vlaamse naam als Aagje, Leentje of Hedwig, de geheimhoudingsverklaring uit 1913 van de zakenpartners Valenpint, De Ridder en Leclercq, een gezamenlijke brief uit 1936 van Elsschot en zijn vrouw Josephine Scheurwegen (Fine) - hij in machineschrift, zij daarna in handschrift - aan hun dochter Adèle. Verder brieven van Jan Greshoff, Menno ter Braak, Jan van Nijlen, Carmiggelt, aan Louis Paul Boon..." In een juwelendoosje ligt een op lijntjespapier uitgeknipt klavertjevier dat Alfons in 1942 aan zijn vrouw bezorgde. Het klavertjevier was al eens klein afgebeeld in een van de boeken van Ida De Ridder, de jongste dochter van Elsschot, maar nog nooit getoond. 's Heeren hierover: "Je krijgt een iets genuanceerder beeld over hun huwelijk."
Ach, dat schrijven
's Heeren vouwt een mapje open en leest voor: "Het dwaallicht. Definitieve tekst. Maak dat een ander wijs. En dan zijn bewering dat hij Kaas op twee weken tijd schreef. Als je Elsschot over zijn werk hoorde praten, kreeg je de indruk dat hij er niet veel mee te maken had. Ach, dat schrijven. Omdat we nu verschillende stadia van zijn werken kunnen tonen, zal de bezoeker zelf enkele van die verhalen kunnen ophelderen."
De grote uitdaging van een tentoonstelling van een schrijversarchief is dat niet alle pagina's van een werk kunnen getoond worden. Toch zal het Letterenhuis van drie werken op touchscreens de verschillende versies laten zien. Bij Een ontgoocheling (1914) is te zien hoe in de eerste versie nog bestaande mensen figureren, en hoe ze in latere versies evolueren naar personages. Bij Kaas (1933) wordt gefocust op de dialogen die in het handschrift, dat tot de Topstukkenlijst behoort, nog in het Frans staan, zoals gebruikelijk in de burgerlijke kringen van toen. In een volgende versie vertaalde hij die naar het Nederlands omdat hij rekening hield met zijn publiek in Nederland. Omdat er van Het dwaallicht (1946) meer dan tien versies bestaan, werd gekozen om het eerste typoschrift met de aanzienlijk uitgebreide eerste drukproef te vergelijken. Elsschot was dus niet alleen de schrijver die schrapte.
Bijlichten
"De grote opdracht was uit de hoop papier de verhalen van Willem Elsschot én Alfons De Ridder te distilleren," zegt 's Heeren: "We hebben geprobeerd die twee uit elkaar te halen, om ze dan op bepaalde momenten te laten samenkomen, maar uiteindelijk bleek het onderscheid kunstmatig. Daarom vertellen we een chronologisch verhaal. We volgen hem van zijn schooltijd tot aan zijn dood." Van zijn klasfoto uit het studiejaar 1890-1891 toen hij 'Fonne van den bakker' op De Keyserlei was tot aan het portret dat kleinzoon Willem De Ridder van zijn grootvader maakte op zijn sterfbed. Het beeld van de keurige man in pak, dat stamt uit de jaren van de erkenning in de jaren 1950 - als hij al niet meer schrijft - wordt bijgesteld. De jongeman die zijn middelbaar niet afmaakte, in 1901 tot de jongerengroep rond het anarchistische blad Alvoorder behoorde, de man die pas trouwde met Fine toen hun zoontje zeven was, zijn omzwervingen in Parijs, Rotterdam en Brussel.
Onder vier enorme lampenkappen, een scenografie van Etoile Mécanique, worden enkele thema's bijgelicht, zoals Elsschots visie op taal en literatuur, met onder andere een geluidsfragment uit 1970 van de oudste zoon Walter. Hij leest een brief voor van zijn vader aan Andries Kaas over de totstandkoming van Villa des Roses (1913). Onder een andere lamp kunnen de bezoekers ontdekken welke mensen achter de personages schuilgaan. "Je zou bijna zeggen: wie niet?" meent Wieneke 't Hoen: "Behalve zijn dochter Anna komen alle zes zijn kinderen in zijn werk voor, zijn vrouw, zijn ouders en schoonouders, zijn zakenpartner Jules Valenpint,..." Het is natuurlijk literatuur, en geen biografie, zoals Ida De Ridder opmerkte, maar, 's Heeren zegt: "Omdat hij zo duidelijk figuren uit het leven beschreef, begin je je wel vragen te stellen. Wat Ida De Ridder zegt, klopt wel, maar toch ook weer niet. Het is een schrijver." Elsschot schreef zelf over geen fantasie te beschikken en het in de intensiteit te moeten zoeken.
Elders komen Elsschots levenslange Vlaamse taalstrijd en zijn politieke ondernemingen aan bod. 's Heeren benadrukt dat die niet te reduceren zijn tot Elsschots Borms-gedicht, het gedicht waarin hij de executie van Auguste Borms in 1946 hekelt. Onder de laatste lamp tenslotte komt de gevierde schrijver Elsschot in beeld met geïllustreerde luxetelegrams van zijn collega's, de projectie van een huldiging, en zo verder. Bij de 'stationskiosk', die destijds volhing met reclame van Elsschots bedrijf, kan de bezoeker geluidsfragmenten beluisteren, onder andere een waar Elsschot plat Antwerps praat. "De stationskiosk valt op tussen de hedendaagse museuminrichting en verwijst naar de overdadige interieurs van de negentiende eeuw met tapijten, krulletjes en ditjes en datjes, en helemaal vol," zegt 's Heeren: "Ook de lampen zouden zo uit het interieur van de Elsschots kunnen komen. De bruine, lederen fauteuil van Elsschot zal er ook echt staan". De bezoekers van de tentoonstelling vinden Willem Elsschot uitzonderlijk op zijn praatstoel.