De eerste wereldoorlog die de ganse kunstenaarskolonie van Latem deed uiteenspatten, kwam Frits van den Berghe verrassen te New York tijdens een reis doorheen de Verenigde Staten. Daar zijn vaderland was bezet, week hij uit naar Nederland waar hij met Gust de Smet te Amsterdam, te Laren en te Blaricum, in de bitterste afzondering en in de zwartste miserie de grondslag heeft gelegd van het Vlaams expressionisme, waarvan de 'Zondag aan de Leie' een vroeg, doch kenschetsend voorbeeld kan genoemd worden. Steunend eensdeels op de veroveringen van de futuristen en anderdeels op de experimenten van de Duitse meesters der 'Brücke' en van de 'Blaue Reiter' die zegevierend het impressionisme onder de voet hadden gelopen, hadden Gust de Smet en Frits van den Berghe, elk naar eigen temperament en met hun eigen palet, een stijl geschapen die niets meer uit te staan had met het impressionisme der vroegere jaren, doch synthetisch en expressief, klaar en net, hartstochtelijk en intuïtief, de menselijke en de kosmische elementen in beeld bracht. En, wonder boven wonder... toen beiden zich, na de oorlog, te Oostende opnieuw bij Permeke - uit Engeland terug - aansloten, stelden alle drie vast, dat zij langs verschillende wegen tot éénzelfde plastische oplossing waren gekomen. Het Vlaamse expressionisme was geboren.
Van den Berghe en De Smet hielden het echter niet bijster lang te Oostende uit. De Leie lokte en zij gingen zich vestigen te Bachte-Maria-Leerne en daarna te Afsnee, doch steeds op enkele boogscheuten van Latem. Aldaar is ons schilderij ontstaan, zoals gezegd in de jaren 1923-24. De schilder heeft zijn land en zijn mensen teruggevonden. Hij wortelt weer in eigen bodem, doch er is in die tien jaar afwezigheid zoveel gebeurd, zoveel veranderd. Niet in de natuur, niet in de alledaagse mens, doch in hem. 't Is lente en zondag. Hij wandelt naar Drongen, daar, links in de verte, met zijn barokke toren, zijn klooster, zijn hoeven, zijn boomgaarden en zijn weilanden. Langs de zandige trekweg ontmoet hij de zondagwandelaars, de Broedertjes van de Christelijke scholen en de spelevarende roeiers. Destijds zou heel het menselijk gebeuren hem geenszins geboeid hebben en zou hij stellig, eens te meer, een lentelandschap aan de Leie met het dorp Drongen als achtergrond hebben uitgebeeld. Sedertdien is het zwaartepunt verlegd naar een ander element. De natuur, de atmosfeer, de lucht en het licht blijven nog een belangrijke factor in het schilderij, doch de mens primeert thans. Indien het nanoense zonnelicht, de bloeiende perelaar, de bolle wolken en het frisse groen de algemene seizoensfeer opwekken, wijzen de drie groepen mensen uitsluitend op het zondagsgebeu-ren. Enkel 's zondags gaat de Gentse burger in jacquet met sigaar en wandelstok op stap, zijn zwaarlijvige wederhelft en zijn spichtige spruit voor zich uitdrijvend naar de afspanning 'In den groenen Boomgaard' waar de versnapering wacht. Ook de drie Broederkens zijn alleen 's zondags denkbaar. Zij zijn, als rekruten zonder soldij, afgezakt van Drongen tot hier en rusten uit aan de oever, de armen braafjes gekruist en de ogen strak op de horizon gericht, boven elke verleiding uit. Die donkere, centrale groep contrasteert fel met de heldere kleurenpartij van de roeier en zijn meisje, geel en roodbruin tegen de achtergrond van het lila-blauwe water. De legende wil dat die roeier Permeke zou zijn. De meester van Jabbeke heeft inderdaad omstreeks die tijd een vol seizoen te Afsnee vertoefd en gewerkt, doch bij nader toezicht gaat de gelijkenis niet op ; vooral als wij weten dat Frits van den Berghe van zijn vriend Constant reeds twee machtige portretten had geschilderd die spreken van gelijkenis en van psychologisch doorzicht.
Er zit ongetwijfeld veel humor en zelfs een stuk satire in dit doek, zoals trouwens in de meeste werken van Frits van den Berghe. Zij zijn daarom nog niet noodzakelijk literair. Literair is een schilderij alleen, wanneer zijn inhoud niet plastisch verantwoord is, met andere woorden, wanneer het gebeuren eerder verteld dan uitgebeeld is. Wat ook de inhoud weze, op de kwaliteiten van vorm en kleur komt het aan. Zoniet moeten wij Velasquez, Delacroix, Goya en zelfs Rubens onder de literaire schilders gaan rangschikken. Bij deze 'Zondag aan de Leie' staan wij precies voor de schilderkunstige synthese van een aantal beelden (wandelaars, Broedertjes, roeiers, land, water en lucht) die doorheen kleur en vorm tot een geestelijk, d.w.z. onreëel tafereel samengebald werden. Het landschap en de personages zijn niet meer realistisch gezien, doch getypeerd, ontdaan van hun individuele toevalligheden. Daarom ook heeft de schilder de dingen en de mensen vervormd, of liever 'hervormd' om de algemene expressie op de spits te drijven. Het zal niemand ontgaan dat er in dit schilderij hier en daar gewisse invloeden van het cubisme, van de negerplastiek en van het Duits expressionisme aan te wijzen zijn. Dat is echter van zeer ondergeschikt belang ten overstaan van de zeer persoonlijke, streng klassieke compositie, het weergaloos palet en de schalkse, bitterzoete humor van dit voortreffelijk kunstwerk. In het œuvre van Frits van den Berghe vertegenwoordigt de 'Zondag aan de Leie' het hoogtepunt van zijn tweede Latemse periode. Een paar jaar later zal hij aan deze stijl de rug toekeren en met zijn surrealistisch werk peilen naar de diepere afgronden van het fantastische en van het menselijk instinct.