Terwijl de andere Vlaamse grootsteden hun OCMW-collectie in een voormalig gasthuis of in een oud godshuis hebben ondergebracht, bevindt de Brusselse verzameling zich hoog in een administratief gebouw, vlak bij het Sint-Pietersziekenhuis in de Marollenwijk.
Beelden van ellende en hoop - Verborgen schatten in de Brusselse OCMW-verzameling
Gegeerde stukken
De belangrijkste schilderijen, tapijten, sierstukken, medische instrumenten, foto's en documenten van de Brusselse OCMW-collectie zijn geëxposeerd in een gang en de aanpalende vergaderzalen. Een volwaardig museum kan je het moeilijk noemen. "Gelukkig staan we wel vermeld in de museumgidsen," zegt conservator-en-archivaris David Guilardian. "Ook tentoonstellingbouwers weten ons te vinden. Je mag hier elke dag vrij rondlopen, maar wanneer er vergaderingen aan de gang zijn, kunnen de zaaltjes niet worden bezocht. Om meer publieksvriendelijk te kunnen werken en om de geselecteerde stukken beter tot hun recht te laten komen, zijn we op zoek naar een nieuwe site binnen de Brusselse vijfhoek. Maar het zal nog een poosje duren vooraleer tot een verhuis wordt beslist."
Tijdens het Frans bewind kwamen de bezittingen van de parochiale weeshuizen, asielen, bejaardenhuizen en ziekenhuizen in handen van de Commissions des Hospices Civils en de Commissions de Bienfaisance. In 1803 smolten deze commissies samen tot de Conseil Général d'Administration des Hospices et Secours, die in 1925 werd omgevormd in de Commissie van Openbare Onderstand, de voorloper van het huidige OCMW.
Hoewel de collectie op dit moment een vierhonderdtal schilderijen en tien kilometer archiefstukken telt, is in 1695 bij het bombardement van Lodewijk XIV op het Brussels stadscentrum toch veel verloren gegaan.
licht David Guilardian toe. "De latere stukken zijn afkomstig van gegoede families of van mensen die hulp van het OCMW hebben gekregen. We voeren geen actieve verwervingspolitiek, maar wat we bezitten tonen we graag met de nodige uitleg aan een nieuwsgierig publiek. Geregeld lenen we stukken uit voor thematische tentoonstellingen. Het Gentse Museum Dr. Guislain en het Joods Museum in Brussel zijn trouwe afnemers. Ook met verwante instellingen als het Antwerpse Maagdenhuis en de Gentse Bijloke bestaan er intense contacten."
Gods- en gasthuizen
De OCMW-collectie dankt haar bestaansreden aan het feit dat ze ons confronteert met vroegere vormen van caritatieve activiteiten en solidariteit. Talrijk zijn de merktekens die op vondelingen zijn aangetroffen: een halve speelkaart, een bidprentje of een doodgewoon briefje met een speld aan de kleren van de zuigeling of de peuter vastgemaakt. Zo kon een moeder later haar kind herkennen.
Op een zestiende-eeuws paneel van een onbekende Vlaamse meester zijn onder 'de goede herder' een 'vondelingeresse', die de gevonden kinderen als een moeder moest opvoeden, en haar helpster gepenseeld. Eén van de vier bestuurders van het 'Overcharitaet' overhandigt aan één van de peuters een rood kleed, waarmee de andere kinderen reeds zijn getooid. Zijn buur deelt voedsel uit. Dit niet gedateerde schilderij behoorde ooit toe aan het Brusselse vondelingenhuis. De Brusselse kunstenaar Pieter Meert vervaardigde in 1644 een gelijkaardig werk. Ook hier delen vier mannen brood en kleren - met de kleuren van de stad - uit. Links van hen figureert de stadsontvanger. Een vondelingenmoeder is echter nergens meer te bespeuren. Ook de brede statige krulkragen zijn ondertussen vervangen door witte slabbetjes. De vondelingenmeisjes lijken erg gedisciplineerd.
Processiegewijs komen ze uit een opvanghuis, waarvan op de achtergrond een fragment te zien is en dat waarschijnlijk door Jan Vernimmen een jaar eerder was opgericht nadat het gemeentelijk godshuis was opgedoekt. Dit schilderij was bestemd voor de Sint-Goedelekerk, waar het boven een offerblok werd opgehangen.
Naast Sint-Goedele bevond zich het oudste Brusselse godshuis: Sint-Geertruide. Het hoorde bij het kapittelgasthuis dat in de twaalfde eeuw werd gesticht. Een documentair paneel in de expositiegang geeft een chronologisch overzicht van de zestig andere opvanghuizen en verzorgingsinstellingen tijdens het Ancien Régime.
Het eerste Sint-Jansgasthuys ontstond op het einde van de twaalfde eeuw en werd bestuurd door augustijnerzusters. "Er was slechts één zaal voor de mannen en één voor de vrouwen," legt David Guilardian uit. "Men legde meerdere patiënten in hetzelfde bed zodat ze elkaar konden verwarmen. Wie met een besmettelijke ziekte was opgezadeld werd uiteraard geweigerd. En ook syfilislijders mochten het vergeten. Toch was er nog plaatsgebrek." Guilardian toont een uitzonderlijk perkamenten document uit de archieven van het Sint-Jansgasthuys, waarin de hertog van Brabant, Hendrik I, bevestigt dat het 'ongeld' of de belastingopbrengst op het in Brussel verhandelde hout aan dit ziekenhuis wordt geschonken. Op het zegel in bruine was is de hertog zelf afgebeeld, terwijl hij zijn paard de sporen geeft.
Pas kort voor het Frans bewind kwam er een filiaal van het Sint-Jansgasthuys op de plek waar vroeger kloosterlingen melaatsen verzorgden. Dit zou het latere Sint Pietersziekenhuis worden. Pelgrims en behoeftige reizigers werden opgevangen in huizen, die waren genoemd naar Onze-Lieve-Vrouw van Goede Bijstand, Sint-Jacobus van Overmolen, Sint-Juliaan, Sint-Laurens en Sint-Cornelius. Ze kregen er een bescheiden maaltijd en eventueel onderdak voor één of twee nachten.
De Heilige Geesttafels verstrekten per parochie hulp aan de armen. Godshuizen voor bejaarden waren er veel, want ze konden slechts een klein aantal kostgangers herbergen. De stichtingsakte van het Sint-Kristoffelgodshuis in de Ruysbroecstraat bepaalt uitdrukkelijk dat het is bestemd voor arme tachtigers van het mannelijk geslacht 'als men hen vinden kan'. 'Zotten, melaatsen en al degenen, die aan een afschuwelijke ziekte lijden', komen niet in aanmerking. Krankzinnigen werden naar 'simpelhuyzen' gestuurd. Leeglopers en vagebonden moesten werken voor de kost in 'tuchthuizen'.
Kostbare werken
Het topstuk van de Brusselse OCMW-collectie, een polyptiek dat is toegeschreven aan Barend van Orley, dook op bij de afbraak van de infirmerie van het begijnhof in 1827.
Toen een afgevaardigde van de Franse Commission des Hospices in 1797 de bezittingen inventariseerde en opeiste, hadden de begijnen het werk verstopt. Het werd - zoals uit de inscriptie blijkt - enkele dagen voor het feest van Maria Hemelvaart in 1520 voltooid. Het middenpaneel geeft die mystieke gebeurtenis weer. Het is afgebeeld boven het bed waarin Maria sterft. In het gotisch interieur is ze omringd door de apostelen. De bovenluiken verwijzen naar de opdracht in de tempel en de blijde boodschap. Op vier aanvullende onderluiken komen de visitatie, de geboorte, de aanbidding van de drie wijzen en de besnijdenis aan bod.
Op de buitenluiken verschijnt de verrezen Christus op een misaltaar met de marteltuigen uit het passieverhaal aan de paus en enkele priesters, die geknield toekijken. David Guilardian ontkent dat de voorwerpen en de hoofden op de bovenluiken een rebus vormen en een esoterische boodschap verbergen: "De objecten refereren letterlijk aan personen en feiten in de bijbel. De devote begijnen op de zijpanelen zijn waarschijnlijk de schenksters. Omdat ze vergezeld zijn van hun patrones kunnen ze geïdentificeerd worden als Catharina Smeets en Geertruide Suetrogge."
"Dat de begijnen dit kostbare werk niet graag afstonden is begrijpelijk," zegt de conservator. "Ook de experts, die later over de artistieke waarde moesten oordelen, associeerden het meteen met de eerste generatie van de Vlaamse Primitieven. Aanvankelijk durfden ze het nog niet aan één bepaalde kunstenaar toeschrijven, al waren ze er wel zeker van dat het noch Memling, noch Jan Van Eyck kon zijn. Bij nader onderzoek werd op Barend Van Orley getipt, die ook hofschilder van Margareta van Oostenrijk en Maria Van Hongarije was. Hij was tijdens de bewuste periode in Brussel en kreeg in zijn atelier zelfs Albrecht Dürer over de vloer."
Ook een klein geboorteretabel in flamboyant gotische stijl uit het Sint-Jansgasthuis behoort tot de pronkstukken. "Het maakte deel uit van de retabelroute, een programma in het kader van Brussel Culturele Hoofdstad van Europa in 2000," herinnert de conservator zich. "Het Brusselse hamertje laat ons toe om dit sublieme houtsnijwerk te dateren op het einde van de vijftiende of in het begin van de zestiende eeuw. Er duiken ook merkwaardige figuren op, zoals een vroedvrouw en enkele toegevoegde wijzen of koningen. Er werd zelfs een retabel binnen het retabel gesculpteerd."
Uit hetzelfde ziekenhuis is het drieluik Madonna met Kind afkomstig, waarvan enkel het middenpaneel aan de school van Rogier Van der Weyden wordt toegeschreven. De twee enige achttiende-eeuwse Brusselse wandtapijten die het OCMW bezit, missen hun boord. Ze waren vroeger eigendom van de familie De Meyere en stellen op een allegorische manier de Kracht en de Rechtvaardigheid voor.
Tegen alle verwachting in is de verzameling medische instrumenten eerder bescheiden. David Guilardian focust op de verdiensten van dr. Antoine Depage, die aan de wieg stond van de kankerbestrijding. Hij was oppergeneesheer van de Belgische troepen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Nadien vond hij geld voor de heropbouw van het Sint-Pietersziekenhuis. De Brusselse schilder Alfred Bastien portretteert hem in legerkledij, terwijl hij met koningin Elisabeth de gewonden in het militair hospitaal bezoekt.
Praktische informatie
Museum van het OCMW. Brussel