Tijdens de Belle Epoque was Alfred Stevens (1823-1906) een van de meest prominente kunstenaars in Parijs. Hij werd vergeten en een halve eeuw later herontdekt door de kunsthandel. De retrospectieve in de KMSKB in Brussel (nog tot 23 augustus 2009) en het Van Gogh museum in Amsterdam (van 18 september 2009 tot 24 januari 2010) brengt een revelatie. Bij de tentoonstelling publiceert het Mercatorfonds, in co-editie met de beide musea, een monografie met bijdragen van Belgische, Nederlandse en Franse specialisten.
Vanaf 1880 nam Stevens er deel aan alle belangrijke Salons, met als uitschieters het panorama Histoire du Siècle tijdens de Wereldtentoonstelling van 1889 en een retrospectieve (200 werken) in de Ecole des Beaux-Arts, in 1900, met een inleiding van Robert de Montesquiou. Dat was het toppunt van een carrière in Parijs.
Stevens groeide op in Brussel. Zijn vader kwam uit Puurs, en bezat een kunstverzameling met o.a. aquarellen van Delacroix. De moeder was Brusselse. Haar ouders hielden Café de l’Amitié open op het Koningsplein. Daar kwamen vele Franse bannelingen, politici, journalisten enz. Voor de kinderen die daar geboren werden en opgroeiden: de dierenschilder Jozef (1816-1892), de jong gestorven Juliette (1818-1834), Alfred (1823-1906) en Arthur (1825-1890) waren die contacten een uitstekende leerschool.
Die kinderen kregen een verzorgde opvoeding. Alfred is eerst leerling aan het atheneum en studeert dan aan de academie van Brussel, bij Jozef Paelinck. Hij ontmoet dan Charles Degroux met wie hij bevriend blijft. De jonge kunstenaars wilden naar Parijs. Alfred verbleef er bij Florent Willems, een genreschilder uit Luik, die men als een nieuwe Ter Borgh beschouwde (omdat hij zo mooi satijn kon schilderen).
De Vlaamse en Hollandse schilderkunst was in de mode en dat viel samen met de opkomst van het realisme. Zijn eerste werken passen bij die evolutie en staan dicht bij die van Charles Degroux.
De sfeer in Parijs en de opmerkingen van de critici drijven hem in een andere richting, die van het ‘mondaine’ portret, met een duidelijk realistische inslag. De criticus Edmond About raadt hem aan “te regeren over het domein van de gratie”.
Stevens volgt die raad. Zijn rol als voortrekker van het realisme in België is kort geweest. Hij wordt snel aanvaard in het artistieke wereldje in Parijs. Zijn huwelijk met de erfgename van een familie met aanzien, Albertine Blanc, genaamd Marie, in 1858 draagt daar toe bij. Getuigen waren Eugène Delacroix, Alexandre Dumas junior en Florent Willems. De jonge familie Stevens maakt deel uit van een circuit van ’oirees’ waartoe nog Manet, Degas en Morisot behoren. Via zo een avond bij Stevens komt Manet in contact met zijn latere marchand Paul Durand-Ruel. Dat zegt veel over de positie van Stevens in de Parijse kunstwereld.
Stevens krijgt doorgaans lovende kritieken. Maar niet altijd. Zo schrijft Baudelaire, in België: “De sterkste Belgische schilder – zegt men – die de farodrinkers en aardappeleters graag vergelijken met Michelangelo, M. Alfred Stevens, schildert gewoonlijk een vrouwtje (dat is zijn tulp) altijd dezelfde, die een brief schrijft, die een bloementuil krijgt of verbergt... Het is een perfect Vlaamse schilder, zover er perfectie bestaat in het niets of de nabootsing van de natuur, wat hetzelfde is.”