R Braem (de vechter) en architectuur (het ware wonen).

'Architectuur' is een dubbelzinnig woord. De 'ware' architectuur die ons door de eeuwen heen beloofd werd, is nog steeds niet gerealiseerd. Ze werd de levenden en toekomstigen voorgespiegeld in bedwelmende bewoordingen, dat in elk geval, maar ook in visionaire verbeeldingsschetsen, intrigerende plattegronden en maquettes die het avontuurlijkste speelgoed overtreffen.

Die 'ware' architectuur is natuurlijk (laten we de vlotte formulering niet schuwen) gericht op de verwerkelijking van een absoluut menselijke wereld; ze is de juiste vorm voor de alles omvattende ruimte waaraan geen leven ontkomt. Ze is het gave nest, de feilloze wisselwerking tussen binnen en buiten, het nimmer falend spel van dimensies en massa's en licht en donker en schaduw en warmte en koelte; en het spel van de geheime ritmische stuwingen die we, gissend 'tijd' noemen. Ze is het volkomen wonen, goed, mooi, vredig, - binnenshuis en buitenshuis. In de plaats daarvan doen we aan bouwerij en, slordig en ijdel als we zijn, betitelen we dat als 'architectuur', terwijl deze term (archi = oer) alleen maar kan gelden als gelijkwaardig aan 'oerbouw-kunst', dit is: de overstijging van de bouwdaad.

In en met de resultaten van die bouwerij beweren we 'te wonen'. Flats als gigantische stollingen van liefdeloosheid en verveling; rijenhuizen als even zovele aaneenrijgingen van bekrompenheid; villa's waarvan men de illusies van de parvenu zó kan aflezen. Allemaal bouwsels die, stilzwijgend alsof het vanzelf spreekt, 'bewoonbaar verklaard' werden. Een gehavend verblijven, een aanwezigheid die de rimpels draagt van ontelbare stoornissen. We houden dat soort 'wonen' redelijk vol, niet enkel omdat we soepel zich aanpassende dieren zijn, - ook omdat er hier en daar indrukwekkende of aandoenlijke parels te vinden liggen: kathedralen en paleizen, hoeven en schuren en verrassende landhuisjes, en zelfs enkele overheidsgebouwen en fabrieken en industriële constructies: doch bovendien soms verrukkelijke, pretentieloze 'zondagsarchitectuur', bij voorbeeld duiventillen die dan waarachtiger en zinniger blijken dan het merendeel der 'menselijke' huisvestingsverwezenlijkingen. Het geheel echter, van interieurs tot straten en pleinen, is een ontredderende wanboel, één versteend huishouden van Jan Steen waarin voorgewende spontaneïteit en een kortzichtige opvatting van ruimteorganisatie samenspannen. Tegenover deze gebouwde en bouwende wereld die toenemend gevoelens van 'thuisloosheid', onherbergzaamheid en allerhande vervreemding oproept, komen af en toe architecten in 't geweer. (Duizenden mogen zich in onze maatschappij bij de wet 'architect' noemen; weinigen, zeer weinigen zijn het).

Eén van die zeldzamen, de Vlaming Renaat Braem, staat nu reeds veertig jaar lang te vechten.

Ontwerpend, bouwend, filosoferend, docerend, tekenend, schilderend, beeldhouwend, schrijvend, debatterend.

Hopelijk zal men hem ooit als een beslissende gestalte in onze cultuur kunnen herkennen dank zij een zorgvuldige analyse van zijn visies en scheppingen; dat is werk voor warmhartige en fantasierijke deskundigen in het ijken van cultuurhistorische fenomenen.

Vooralsnog lijkt me een omlijning en situering van de figuur Braem slechts mogelijk in termen van algemene karakterisering. Hij is van in zijn jeugd een onvermoeibaar voorvechter geweest van architectuur als levendige expressie van de menselijke hoop op bevrijding: het bouwen als een daad die geloofwaardig maakt dat het goede, zinnige leven binnen het bereik ligt; de verwezenlijking van een plaats, waar het goed is om wonen, waar alle menselijke functies kans en ruimte krijgen tot ontplooiing. Daartoe heeft hij op geregelde momenten tijdelijke keuzen moeten maken; aanvankelijk, in de vroege jaren dertig, voor een rigoureuze industrialisering als unieke factor van een socialistische maatschappij-opbouw; spoedig daarna voor een orthodox functionalisme tégen formalisme (tegen geveltjes-tekenarij) en loszinnige ornamentiek (Form follows function, De vorm vloeit voort uit de functie; Adolf Loos, Le Corbusier); ten slotte voor een inlijving van techniek, socialistisch ideaal en vervleselijkt functionalisme in een groter verband van vormgeving van het stedelijk milieu.

Die 'inlijving' is hem ten minste filosofisch in geschriften, vaak in 'utopische' schetsen, een enkele keer in concreto gelukt (Huis Alsteens 'Gal', Overijse, 1968; Paviljoen, Openluchtmuseum voor Beeldhouwkunst Middelheim, Antwerpen, 1971), omdat hij tijdens de wendingen in zijn ontwikkelingsgang nimmer loskwam van zijn als het ware ingeboren verliefdheid op ambachtelijk- heid, sier en tooi, op de onpeilbaarheid van het verschijnsel mens en op de 'nutteloosheid' van poëzie. Om het scherp te stellen: terwijl Braem in de branding stond voor een consequente mechanisering van het wereldbeeld bleef hij weekhartig handwerk en technische primitiviteit begluren; terwijl hij zijn strijd leverde voor het functionalisme lonkte hij naar de charmes van wellustige decorativiteit; terwijl hij militant opkwam voor de socialisering van bouwen en wonen toefde hij voortdurend op het smeltpunt waarin het creatieve individu ongenaakbaar en onberekenbaar blijft.

Aan deze vele wisselvormen van ambivalentie heeft hij het wellicht te danken dat hij steeds ononderbroken imponerend in de actualiteit heeft gestaan en dat tekent hem vandaag af als een vrijwel definitieve persoonlijkheid. Hij beseft en bewijst te gelegener tijd dat architectuur kunst is maar met afwijzing van artistiekerigheid of schone schijn; dat architectuur zonder maatschappij-kritische optiek een uitgeloogde zaak is maar in laatste instantie bewuste vormschepping moet zijn; dat functionaliteit een doel behoort te zijn maar geen einddoel en eerst zin en waarde verkrijgt als ze overvloeit in glans, bloesem of in het imponderabele, het mysterieuze dat de waarnemer nu eenmaal, god weet waarom, gelukkig maakt. De architect Braem die ook tekenaar, schilder en beeldhouwer is; deze architect die ook zijns ondanks alsmaar filosofeert en op tijd en stond zijn literaire aanvechtingen moet uitleven en daarenboven nooit zijn maatschappelijke en politieke verantwoordelijkheid uit de weg zou gaan, - deze Braem is in de Vlaamse cultuur van de twintigste eeuw een verbazende verpersoonlijking van integriteit. Als dusdanig dwingt hij zijn tijdgenoten tot een volheid van denken over bouwen en wonen, wars van fragmentiserende probleemstellingen.

Tot besluit van deze feiten-arme beschouwing (wie waagt het, Braem 'af te handelen' met referentietjes, data en blote kunsthistorische termen ?) één enkel feit dat tot nadenken kan stemmen: In de late jaren zestig rees in de Westerse wereld, gelijktijdig met allerlei andere begrijpelijke opstandigheid, protest op tegen vormgeving. De roep om ontleding van maatschappelijke verhoudingen en zoiets als een ethische 'anti-architectuur' klonk tamelijk luid, zelfs in Vlaanderen. In deze kortstondige pre-revolutionaire golfbeweging hebben enkele jongeren zich even gedistancieerd van Braems bewogenheid of, zo men wil, zijn boodschap. Vandaag, bijna tien jaar later, blijkt men oververmoeid te worden van de modieuze, dwangmatige mens- en maatschappij-betrokken-heid en eerlang mag groeiende behoefte aan een nieuwe esthetica voorzien worden. Braem heeft gelijk gehaald. Wordt het morgen een holle, a-sociale, van ethische waarden losgeweekte esthetica, dan zal men hem opnieuw zien opdagen - als vechter.

Over architectuur in Turnhout - Wegen en dwaalwegen

Men bouwt, men bouwt, maar boven het klinken der truwelen hoort men steeds meer protesten, wensen en verwensingen. In de architectuur rijzen hoger en hoger pijnlijke vraagtekens. We hebben in de negentiende en twintigste eeuw de aarde en de mensen nagenoeg verstikt onder een stenen korst van koude onverschilligheid, een bouwerij die slechts spreekt van wrede machtswellust, en recenter van geestelijke onmacht, gekoppeld aan goedkope show. Onze lage landen zijn één grote vuilnisbelt. We zijn er allen samen voor verantwoordelijk, 'leken' en 'specialisten', en nu is het een groot geluk dat ook allen zich daarvan bewust worden en, zij het in verspreide orde, op zoek gaan: hoe moet de schelp die ons leven herbergt georganiseerd zijn; hoe zal het leefmilieu ons dienen; hoe kunnen de architecten meer groeien tot 'ingenieurs der zielen'; kan wellicht een nieuw huwelijk gesloten worden tussen zij die de poëtische ruimte zullen scheppen en zij wier leven daardoor tot een feest zou worden ? Alvorens op onderzoek te gaan naar échte architectuur te Turnhout, moeten wij ons afvragen: wat is eigenlijk architectuur ? Wat zijn wegen erheen, wat zijn dwaalwegen ervan weg ?

In de warwinkel van mekaar contesterende theorieën, in de hand gewerkt door mensen die niet in het vak van bouwen staan, maar er veel over schrijven, zal mijns inziens het toch als eerste basiswaarheid moeten aanvaard worden dat architectuur te maken heeft met het organiseren van een gunstig milieu voor de ontwikkeling van een aantal levensfuncties. Overal waar de primaire energie zich veredelt tot Leven, ontstaat het verschijnsel van het bouwen van hulsels waarin het groeien en zich vermenigvuldigen zich beschut tegen vernietigende krachten en zich ontwikkelt naar hogere levensvormen. Architectuur is onafwendbaar en onmisbaar onderdeel in de samenhang der dingen. Georganiseerde ruimte is levenbrengend brood en behoudend schild. Reeds de cellen vertonen een prachtige architectonische opbouw, bepaald door de aard van de structuur der moleculen en dieper nog, van de atomen, in wisselwerking met het omringende milieu. Naar de grote schaal toe lijkt het of steden en streken een organische, wetmatige samenhang vertonen, die op een innerlijk architectonisch concept wijst, dat het resultaat is van willen, kunnen, kennen, dromen en trachten, van enkelingen en gemeenschappen.

Architectuur is de spiegel van een gemeenschap, maar die spiegel wordt door de architect gemaakt. Hij is als individu aanwijsbaar en verantwoordelijk, ook als hij, zoals meestal gebruikelijk, werkt onder dwang. Wat er van zij, hij kan eenvoudig niet anders dan in zijn werk uitdrukking geven van zijn diepere reacties op het gebeuren dat hem altijd omringt, soms hem draagt, soms ook, hem verplettert. Hij telt mee, tenzij hij niets is.

Door de gevoelsinhoud brengt hij in zijn gebouw een potentiëel dat tot ontroering kan dwingen bij degene die er in rond gaat, of, er in leeft. Deze gevoelsinhoud hangt vast aan de functionele indeling van de ruimte en aan de structurele oplossing van de materiële problemen, maar bepaalt het scenario van de in een bepaalde sfeer vastgelegde levensverrichtingen en wordt aldus levensbeelding, levensschepping, wereldherschepping. Daardoor kàn de architectuur bijdragen tot geestelijke en fysische bevrijding en krijgt zij positieve sociale verantwoording.

Zij krijgt deze, niet ondanks, maar dank zij de subjectieve inhoud. Men aanvaardt deze of men verwerpt haar, maar bij werkelijke bouwkunst is subjectiviteit er altijd, en voor altijd, omdat menselijke emotie en passie van alle tijden zijn. Het gaat nochtans om een ingewikkeld proces, waarbij vele factoren op mekaar inwerken, acties en reacties die niet altijd voorzienbaar zijn, noch logisch gefundeerd.

De architect neemt als grondslag van zijn creatieve interventie het hem gestelde ruimtelijke vraagstuk. Hij kan niet anders. Hij heeft te maken met een stuk leven, te gieten in een adequate vorm. Maar hij zelf leeft érgens, en zijn probleem is érgens gesitueerd. Zijn denken is mede bepaald door de wortels die hem met de bodem en de mensen rond hem, met wie hij leeft, verbinden. Hij heeft daardoor, ongewild een subjectieve visie die richtend is in zijn 'objectieve' arbeid.

Anderzijds voelt hij daardoor ook op een bepaalde wijze het typische van elders en andere mensen dieper aan. Logischerwijze zal hij creatief het sterkste zijn als hij in eigen streek concipiëren en bouwen kan. Zijn werken worden aldaar met duizend vezels aan de mensen en de grond, het menselijke doen en het landschap verbonden. Deze eigenschap is niet te verwerven. Men kan het, men doet het, al of niet. Niet ? Dan blijft men bij schematisch denken en schematisch, dat wil zeggen, abstract, beelden in bloedarmoedige cerebraliteit.

Het vergroeid zijn met de eenmalige eigenheid van een streek en het volk dat er woont en werkt schijnt mij essentiëel om architectonische arbeid tot ernstig, dit wil zeggen blijvend, resultaat te brengen. Tot logische analyse beperkt onderzoek leidt immers slechts tot levensarme theorie. Alleen intuïtieve benadering van levensprocessen kan tot volledige synthese leiden, dit wil zeggen tot ontroerende, poëtische ruimte-muziek.

Alleen zó, het geheel van praktische en gevoelselementen omvattende en tevens door de architect persoonlijk creatief doorwerkte bouwen kan architectuur worden genoemd. De verschijningsvorm wordt eigenlijk nooit wetmatig gedetermineerd.

Er zijn als het ware objectief samengestelde elementen die tot een vorm eigen aan een streek leiden. Deze worden echter verwerkt door de creatieve tussenkomst van een individu en deze kan sturen naar diametraal tegengestelde compositieschema's bijvoorbeeld met rythmisch of met eerder melodisch karakter, lichte of donkere kleur, enzovoort.

Onze taal is arm aan termen om nuances inzake ruimtespanningen aan te duiden. De Japanners zijn daarin gelukkiger. Voor de vormidentiteit zelve geldt bijvoorbeeld de term 'no suji', het vormelijk typische, zoals een aantal parallelen langs dewelke de inherente energie zich verplaatst en waarin de door de mens gecreëerde vorm zich moet inschakelen. In het werk van Vanhout en Schellekens en Lou Jansen is dit zichtbaar en voelbaar daar waar de woonhuizen Vanhout en dokter Mol in hoofdzaak visueel straf horizontaal betoonde blokken zijn, harmonisch ingelast in de straffe horizontaal van de ruimte ervoor (brede, drukke, rechtlijnige verkeersweg), terwijl hun laatste werk, het landhuis Klaver een losse compositie van eerder zich verticaal gedragende blokken met ertussen openblijvende ruimten vertoont, een architectonisch vertolken van het losse, gemengde berken- en mastenbos errond; de woning Schellekens daarentegen, in een kniebocht van een nieuwe straat, met een achtergrond van een groene boomwand, bestaat uit de eenvoudige opstelling van twee rechte vlakken, in de knik van een tent, dus herhaling van het motief van de geknikte straatruimte.

Renaat Braem kiest architectuur

Renaat Braem kiest architectuur

Een zelfde verdienste heeft het Cultuur-en Ontmoetingscentrum 'De Warande', waar de donkere massa's van het gebouw ais het ware in hun stapeling beantwoorden aan de losse ruimten errond, met de kruinen der oude bomen, de gebroken gevelwanden, het blok van het oude kasteel met zijn slotgracht. Hier is eerder een plastisch gesprek gaande tussen de omgeving en het gebouw in het midden, dat het bestaan der omgeving erkent en deze in een totale compositie betrekt.

Er is ook de uitdrukking van de mensen die het maakten en van de mensen waarvoor ze werkten. Indien wij aannemen dat er in de Kempenaren iets stroefs is, een zekere terughoudendheid, een ernst, geworteld in de eeuwenlange noeste arbeid in de arme grond, vinden we deze karaktertrekken in de oude gebouwen in en rond Turnhout, de kerk, het kasteel, de hoeven in de buurt. Wij vinden dit karakter terug in de eigen stijl welke uit het beste werk van de Turnhoutse architecten spreekt. We vinden het terug in de werken van Vanhout en Schellekens, het huis dokter Mol van Lou Jansen, het huis Thomas van Paul Neefs, in de Parkwijk, het gezamenlijk werk van Vanhout, Neefs en Wauters. Het is mogelijk dat de architect negatief reageert op een milieu en zijn werk ziet als een nadrukkelijke bevestiging van zijn aanwezigheid in de gegeven ruimte. Dit is mijns inziens het geval voor het bureelgebouw Van Gorp van Lou Jansen, dat weinig uitstaans heeft met zijn omgeving en er, in zijn nadrukkelijk schematisme vreemd aandoet.

Ik geloof dat het ten top drijven van de technocratische betrachting ruimten te maken met polyvalente bestemming van de architectuur nog slechts de constructie overlaat, vervreemd van de menselijke bedoelingen die het gebouw moet nastreven. Deze gebouwen tonen hoe men met talent dwaalwegen kan bewandelen. De drijfveren die de creativiteit losmaken zijn velerlei, en ze zijn meer dan ook internationaal. Het komt er op aan, indien wij als volk willen blijven bestaan, ons niet geestelijk te laten gelijkschaven. Onze ideologische structuur heeft te maken, zowel met het christelijk dualisme afkomstig van het middenoosten, als met de eerder pantheïstische visie van de natuurvolken uit het noorden van ons vasteland. Sporen van beide bepalen onze houding tegenover aarde en kosmos, natuur en mens, en deze zijn ook in de architectuur na te speuren. De Kempische geest lijkt mij vast te houden aan het christelijk dualisme. De woning is een familiaal heiligdom, naar binnen gekeerd en zich beschermend tegen actie van buiten uit, geen te grote lichten zichtopeningen, zichtschermen, verticale ramen gericht op de hemel in contrast ten overstaan van horizontale raamstrepen, gericht op aardse beweging. In de cultuurtempel dezelfde geslotenheid naar buiten, een beschermende haven voor een zich als dusdanig identificerende gemeenschap.

De hier aangehaalde werken zijn niet de enige welke mij tot het bestaan van een streekeigen hedendaagse architectuur rond Turnhout deden besluiten.

Beïnvloed door het uitstekende werk van Vanhout en Schellekens en dit van hun confraters Neefs, Lou Jansen en Wauters gaan nog enkelen de boven aangeduide weg en vormt zich een publiek dat in deze 'stijl' van bouwen de steungevende achtergrond vindt voor zijn stijl van leven. Steungevend wil zeggen, bevrijdend uit de lelijkheid, voortstuwend naar schoner morgen.

Wat te Turnhout te zien is bewijst de blijvende noodzaak van persoonlijkheid en streekverbonden- heid in een bouwkunst, die zich allengs bewust organisch zal inschakelen in het geheel van het menselijk en kosmisch gebeuren.

Renaat Braem, Antwerpen 1910

Geboren te Antwerpen op 28.8.1910.

  • Architectuurstudies: Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen, studies beëindigd met Prijs Godecharle 1936 en Prijs Rubens 1936.
  • Stage in atelier van Le Gorbusier te Parijs 1936-37.
  • Door Le Gorbusier voorgedragen als lid van de CIAM.
  • Deelname aan de CIAM-congressen van Brussel (1930) Parijs (1937) en Aix-en-Provence (1954).
  • Vanaf 1947 atelierleraar Stedebouw.
  • Van 1962 tot 1965 waarnemend directeur van het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw te Antwerpen.
  • Is lid van: de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België en de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen.

Atelier Vanhout en Schellekens - Cultuur- en ontmoetingscentrum 'De Warande'

Dit cultuurcentrum was voor mij de eerste aanleiding om het werk van mijn collega's in Turnhout te kiezen, omdat het typisch is voor de geest van de Kempen: de Kempenaar is niet extrovert, maar naar binnen gericht, gesloten.  In dit gebouw voelt een gemeenschap zich besloten, geborgen. Er zijn bijvoorbeeld op de eerste verdieping een aantal ramen die zó gevormd zijn, dat wel licht naar binnen valt, maar de mensen wordt belet naar buiten te kijken.

Het gebruik van de bruine baksteen geeft een wat stoer en robuust effect, en ook binnenin is de kleurkeuze eigenlijk heel ernstig: grijs, bruin en zwart.  Wat het gebouw erg doet aansluiten bij de omgeving is het gebruik van de halve cirkel-vormen die telkens terugkomen: zij hebben een duidelijk verband met de grote bomen eromheen.

Men zou zich een cultuurcentrum heel anders kunnen voorstellen: ik zou het zelf helemaal van glas maken, vriendelijk en naar buiten toe uitnodigend. Dit is een uiting van een heel andere geesteshouding.

Vanhout en Schellekens:

De commentaren van Braem zijn voor ons zeer verhelderend; hoewel wij de meeste vormen niet zo bewust hebben gebruikt, erkennen wij zijn interpretatie als zeer juist. Wij zijn voorstanders van een streekgebonden architectuur, al moet men niet vervallen in traditioneel-regionale vormen zoals 'fermettes' (woonhuizen in boerderij-stijl, red.) met strooien dak. Kosmopolitische (of internationale) architectuur vinden wij kolonialistisch: er wordt een schema uit de Westerse cultuur opgedrongen aan bevolkingsgroepen die daar nooit om gevraagd hebben. 'De Warande' is een gebouw dat nog altijd groeit en ook wijzigingen ondergaat in dat groeiproces. Dit gemeentelijk cultuurcentrum is namelijk tien jaar geleden ontworpen en wegens geldgebrek nog niet voltooid: het theater wordt nu gebouwd, de teken- en muziekschool volgen later.

Carly Vanhout, Turnhout 1931

Carly Vanhout, Turnhout 1931. Studeerde architectuur te Schaarbeek, St.-Lucasinstituut, waar hij het diploma behaalde in 1956. In 1965 oprichting van een architectenbureau met Paul Schellekens. Naast realisaties door dit bureau, grotere projecten met Schellekens in samenwerking met de architecten Paul Neefs en Eugeen Wauters (Parkwijk, Turnhout), Eugeen Wauters en Frans Scheeters (Cultuur- en Ontmoetingscentrum 'De Warande', Turnhout), Lou Jansen en Rudi Schiltz (Jongensschool St.-Victor, Turnhout).

Paul Schellekens, Turnhout 1939.

Paul Schellekens, Turnhout 1939. Studeerde architectuur aan het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw (N.H.I.B.S.) te Antwerpen, waar hij in 1964 het diploma behaalde. Prijs van Rome voor architectuur in 1965. Doceert aan het N.H.I.B.S. te Antwerpen. Werkt sinds 1965 met Carly Vanhout

Atelier Vanhout en Schellekens - Atelier en woonhuis Vanhout

Het bureau is zeer harmonisch ingeschakeld in de horizontale lijnen van de grote weg: alles, ook de achtergrond, is horizontaal. De overgang tussen de buitenruimte, die eigenlijk te groot, erg kaal is, en de woon-en werkruimten, is zeer subtiel opgevat: men komt eerst in een smalle gang met wat planten en water, voordat men bij de ingang is; verlost van de banaliteit van buiten wordt men als het ware naar binnen gezogen. Eenmaal binnen is er zowel in de werk- als in de woonruimte een grote intimiteit; een huiselijk, aangenaam atelier waar de tekenaars werken en een woonhuis dat een geheel is van delen, waar in verschillende centra geleefd kan worden. Hier is een levenswijze uitgedrukt in een plan: geen mondain show-leven, maar een familiale opvatting van leven en werken, die niets te maken heeft met 'business'.

Vanhout en Schellekens:

Omdat we hier niet hoefden toe te geven aan een opdracht, was dit het eerste gebouw van ons dat een standpunt innam: de vormentaal was heel nieuw en ook aan de materiaalkeuze (baksteen en beton) was men niet gewend.

Atelier Vanhout en Schellekens en Neefs en Wauters - Parkwijk

Ik vind deze wijk geslaagd omdat hier een stedebouwkundig principe verwezenlijkt is, dat ik altijd heb verdedigd: een scheiding tussen straten voor verkeer en straten voor voetgangers. Het eigenaardige is alleen, dat de bewoners met hun stoeltjes toch aan de kant van de garages en dus van de verkeersstraten gingen zitten in plaats van aan de tuinkant: zó diep zijn de clichés over wat een straat is, ingeworteld!

De woningen hier moesten in de eerste plaats goedkoop zijn en de architecten hebben de plicht gehad zich niet te wagen aan een rijk volumenspel. Toch is dat voldoende aanwezig door de lage tuinmuurtjes die een kasbah-achtige indruk geven en het totale plan geeft ook genoeg doorkijken die telkens verschillen.

De kleine besloten tuintjes zijn uniek voor tuinwijken in België en duiden weer op de beslotenheid van het familiale leven dat door de smalle verticale ramen nog wordt geaccentueerd.

Vanhout en Schellekens:

Als wij een dergelijke woonwijk nu weer zouden moeten maken, zouden wij het niet meer zo doen. Het leefpatroon voor de mensen is te streng opgevat en er zijn te weinig herkenningspunten. Bovendien is de verhouding woning - vrije ruimte verkeerd: de woningen zouden dichter bij elkaar mogen staan.

Atelier Vanhout en Schellekens - Klooster der Zusters Clarissen

Meer dan bij andere gebouwen van Vanhout en Schellekens was het gesloten karakter hier deel van de opdracht en dat drukt het alleszins uit. Toen het landschap nog niet verknoeid was, moet dit klooster echter veel mooier gelegen hebben: de omgeving was, op die paar bossen na, helemaal kaal.

In zo'n vlak horizontaal landschap spreekt de aftekening tegen de hemel het sterkst, omdat alle donkere massa's in elkaar overvloeien in ons triestig klimaat.

De schuine dakvormen zijn enigszins modieus en worden nu overal gebruikt. Maar in die tijd was het wel een daad van moed om zoiets te maken.

Vanhout en Schel/ekens:

Hier is uitsluitend gewerkt met baksteen en beton. Om een grotere eenheid te krijgen, zijn de betonstroken in de kleur van de baksteen geverfd, waardoor een sterkere nadruk komt te liggen op het volumenspel. De soberheid van het gebouw sluit aan bij het karakter van een klooster van een beschouwende orde.

Atelier Vanhout en Schellekens Woning Schellekens

Dit vind ik formidabel, omdat hier is teruggegrepen naar de fundamentele formule van het bouwen: het maken van een tent. Er is niet gezocht naar ingewikkelde schema's of naar een 'wetenschappelijke' manier van ontwerpen.

Binnenin heeft hij een poëtische ruimte geschapen met hoeken waar men kan zitten naar gelang zijn stemming. Niet alleen functioneel maar ook qua vorm is het rijk aan inspiratie en vol muziek, zoals alle vormen in een levendig ritme tegen elkaar zijn geplaatst.

De lichtwerking is heel bijzonder: het licht valt van boven neer waardoor een samenhang wordt verkregen tussen de menselijke en de 'kosmische' ruimte. Alles wordt gebonden door het licht.

Schellekens:

Hier is eigenlijk niet aan architectuur gedaan, dit huis is meer een idee, en is ontstaan tijdens het bouwen. Het is de meest simpele manier om een ruimte te overdekken, het is een oer-vorm (net als de halve bollen van Buckminster Fuller waar ik toen heel enthousiast over was).

Atelier Vanhout en Schellekens - Woning Klaver

Deze woning is aan de voorkant ais een burcht met zijn verticale blokken, aan de achterkant is zij laag, landelijk. Het huis is in zijn vormentaal rijk georchestreerd en de losse volumes met glas ertussen zijn een architectonische vertolking van het losse, gemengde berken- en mastenbos rondom.

Door de glazen spleet en het glas boven de binnentuin komt ook hier weer het licht van boven. Aan de zijkanten zijn de ramen heel discreet en geven zicht op de eigen tuin. Dat vind ik heel goed: je moet mensen niet te kijk zetten in een vitrine. Er is hier geprobeerd een sfeer te scheppen die doet denken aan de oude landelijke architectuur, aan een tijd toen alles nog rustig ging en we beter met het land en de grond verbonden waren.

Dit huis lijkt op natuurlijke wijze te zijn gegroeid en biedt de eigenaar, directeur van een 'big business' na zijn rationele dagtaak een sfeer waar nog een zeker toeval bestaat.

Vanhout en Schellekens:

De verticaliteit, parallel aan de bomen, is niet bewust gepland. Toch blijkt hier uit de uiteindelijke integratie van natuur en architectuur de noodzaak om streekgebonden te bouwen. Het systeem van het plan is simpel: na een klein tochtportaal is alles open: één grote ruimte zonder deuren omgeeft de centrale tropische tuin.

Lou Jansen - Woonhuis en praktijk dokter Mol

Evenals bij het huis van Vanhout vind ik hier de inschakeling in de ruimte heel goed. De functionele scheiding tussen woon- en werkgedeelte is naar buiten duidelijk uitgedrukt.

De algemene kleur is hier weliswaar niet somber, maar toch grijzig, door de betonblokken die deels om economische deels om modieuze redenen zijn gebruikt. De volumes vind ik zeer muzikaal geplaatst in een klaar ritme.

Lou Jansen:

Hoewel een huis aan de ringweg het laatste is wat ik zou willen, heb ik geprobeerd met simpele vormen een schema leefbaar te maken. Wat de geslotenheid aangaat: een woning hoeft niet zo open te zijn als een kantoor. Daarbij is de opdrachtgever een stugge, strenge man die mij automatisch heeft beïnvloed. Ik heb al circa twintig dokterswoningen gebouwd en daar altijd een duidelijke scheiding van woon- en werkruimten tot stand gebracht. Aan de straatkant bevinden zich alleen de wachtkamer en de keuken, waar contact met de buitenwereld moet zijn. Aan de achterkant zijn twee gelijkwaardige compartimenten voor de ouders en de kinderen. De betonblokken zijn gebruikt om het niet te somber te maken, omdat het goedkoop is en om de grote vlakken zo goed mogelijk te breken. (Overigens vind ik het op elkaar stapelen van bakstenen nu zeker zo modieus als beton !)

Lou Jansen, Turnhout 1935.

Lou Jansen, Turnhout 1935. Woont en werkt in Turnhout. Opleiding: St.-Lucasinstituut, Brussel 1955-1960. Tot 1969 samengewerkt met architect R. Schiltz (t 1969). Houdt zich voornamelijk bezig met het bouwen van woningen, meestal gebaseerd op kruisvorm (centrale ruimte) met aders naar alle kanten.

Lou Jansen - Kantoorgebouw Van Gorp

Zijn kantoorgebouw is helaas gebleven bij het schema van een constructie. Hier is geen sprake van individuele expressie, maar is een schema van een gebouw neergezet dat zó uit een boek over kantoorgebouwen gehaald kon zijn.

Het is kosmopolitisch, dat wil zeggen, je kunt zo'n gebouw overal vinden in onze geïndustrialiseerde wereld, en het lijkt wel te zijn ontworpen met een computer.

Voor mijn gevoel heeft de ontwerper zijn identiteit prijs gegeven ten aanzien van de opdracht.

Lou Jansen:

Ik ben het met Braem eens dat dit gebouw schematisch is, maar een kantoorgebouw is iets heel anders dan een woning: zoiets moet niet een te persoonlijke vormgeving hebben. We moeten gebouwen kunnen ontwerpen die door hun neutraliteit door iedereen te beleven zijn. Om duidelijkheid te scheppen voor de klanten, ter bevordering van de communicatie naar buiten, is de benedenverdieping open gehouden. Er zijn verschillende trappen voor publiek en personeel naar de verdiepingen (dus weer: scheiding van functies). De directie zit helemaal boven, wat ik uitstekend vind, want de directie moet het minst bereikbaar, dus het meest veraf geplaatst zijn.

Paul Neefs - Woning Thomas

De kwaliteit van dit huis wordt weer bepaald door de eenvoud: het omwikkelen van het hele ruimtelijk organisme met een zeer eenvoudig omhulsel, waarin de openingen toch zó ritmisch zijn geplaatst, dat het geheel een spanning krijgt die niet onverschillig laat.

Toch is het niet zo speels van ruimte als de architectuur van Vanhout en Schellekens. Het is alsof Neefs bang is in fantasie te vervallen.

Paul Neefs:

Het idee, dat er zoiets als 'Kempische architectuur' zou bestaan is achterhaald. Mijn gebouwen mogen dan soms een gesloten karakter hebben: geslotenheid is niet typisch voor de Kempen. Het terrein waarop dit woonhuis is gebouwd vormt een hoek van twee straten, op het noorden: daarom is de straatkant gesloten gehouden en de achterzijde, op de tuin, volledig open. Het plan is gebaseerd op twee cirkelsegmenten: in één segment bevindt zich (boven) het slaapgedeelte en beneden de hal met bureau en garage. In het andere segment bevinden zich de keuken en de woonkamer, op het niveau van de tuin, die ongeveer één meter hoger ligt dan de straat. Het huis is ontworpen voor een echtpaar, licenciaten in de wiskunde, die de bijna wiskundige vormen zeer waarderen.

 

Paul Neefs, Turnhout 1933.

Paul Neefs, Turnhout 1933. Behaalde in 1956 het diploma architectuur. Ondernam talrijke reizen door WestEuropa, zag vrijwel alle belangrijke gebouwen, contacten met bekende architecten (o.a. Le Corbusier, Scharoun, Rietveld). Ondernam een studiereis naar de Verenigde Staten. Contacten met het bureau van de architect Mies van der Rohe. Reeds vroeg werd hij geboeid door werk van de Amerikaanse architect F.L. Wright, tijdens zijn vakopleiding door Mies van der Rohe. Tracht met weinig middelen volgens eenvoudige geometrische basisvormen te ontwerpen. Een woninggroep is in opbouw te Beerse.

Paul Neefs - Woning Van Hout

Dit kleine huisje is in zijn uiterste beperking toch voldragen: het is bewust in een bepaalde vorm gehouden, scherp begrensd, en dat is tevens de verdienste ervan.

Het is ook die eenvoud die het 'Kempische karakter' bepaalt: een sobere wijze van vorm beleven, meer gesloten dan open.

Paul Neefs:

Le Corbusier heelt eens een reeks arbeiderswoningen ontworpen, van buiten vierkant, diagonaal gesplitst in ruimten met hoeken van vijfenveertig graden. Mijn plan is daarop geïnspireerd, maar de diagonaal is nu zichtbaar van buiten. Het plan bestaat uit drie driehoeken, waarvan twee driehoeken (met verdieping) één woning vormen, en de andere driehoek (gelijkvloers) een aparte woonfunctie vervult. Dit lag in de opdracht besloten: een woning voor een gezin waarbij de grootmoeder inwoont. Een praktisch voordeel van deze opbouw is dat men de garage nu in een hoek van vijfenveertig graden kan binnenrijden, zodat het huis dichter bij de grens van het terrein geplaatst kon worden.

 

Download hier de pdf

Renaat Braem kiest architectuur