In het boek Adellijk en artistiek weerlegt Wendy Wiertz enkele ideeën over vrouwelijke adellijke amateurkunstenaars. Ze beoefenden hun stiel niet louter binnenskamers en een geschikte huwelijkspartner vinden was ook al niet de bedoeling. Hun kunstenaarschap bleek daarentegen een krachtig middel om hun netwerk uit te breiden en te verstevigen.

Het boek is een herwerkt doctoraal proefschrift uit 2018 (KU Leuven) en beslaat de periode 1815-1914. Dat is zowat de laatste glorietijd voor de voornamelijk koningsgezinde, rooms-katholieke en Franstalige adel met sleutelposities overal in België. Door de steun van de Vereniging van de Adel van het Koninkrijk België kreeg Wiertz toegang tot verhalen en memoires, en al eens tot de torenkamer van kastelen waar werk van artistieke voorouders wordt bewaard.

Adellijk en artistiek Amateurkunstenaressen met blauw bloed in België

Teresa Cabarrús, Portret van Teresa Cabarrús en haar familie, ca. 1815, Museo de la Real Academia de Bellas Artes de San Fernando

Conversatiestukken

Een van de clichés die Wiertz kon ontkrachten, is dat de adel thuis privéles kreeg van befaamde kunstenaars. Het was zelfs zo dat beroepskunstenaars vreesden voor reputatieschade wanneer ze ook inkomsten als tekenleraar zouden ontvangen. Jonge vrouwen kopieerden uit handleidingen en tekenden naar gipsen busten, want tot op het einde van de negentiende eeuw was het haast niet mogelijk om naar naaktmodel te werken. Teresa Cabarrus, prinses van Chimay, volgde een opleiding in het drukbezochte damesatelier van François-Joseph Navez, maar de vrouwen kregen er alleen gedrapeerde modellen voor ogen. Vanaf 1889, een paar eeuwen later dan hun mannelijke medestudenten, werden vrouwen ook toegelaten aan de academies voor schone kunsten in Brussel en Antwerpen. Beeldhouwen was voor hen nog geen optie, want dat werd als onvrouwelijk beschouwd.

Dat verreweg de meeste amateurkunstenaressen in hun salon of huiskamer in plaats van in een eigen atelier hun stukken vervaardigden, blijkt ook niet helemaal op te gaan voor de bestudeerde vrouwen. Al bleef de salon voor velen ook wel een belangrijke plek waar ze borduurden, tekenden en aquarelleerden. Louise d’Orléans, de eerste koningin van België, schreef hoe ze voor haar huwelijk samen met haar moeder en zussen borduurde aan een ronde tafel waarvan iedere lade de naam van een van de vrouwen droeg. De zogenaamde conversatiestukken waren populair bij deze kunstenaressen. Sophie von Auersperg, prinses van Arenberg, schilderde in 1873 zichzelf, vijf bekenden en drie honden in een kamer met een brandend haardvuur. De vrouwen aquarelleren en borduren, de mannen schaken, en de pastoor kijkt ons aan.

In het kasteelpark van Hingene liet hertog Joseph d’Ursel in 1878 voor zijn vrouw Antonine de Mun, hertogin d’Ursel, een atelier bouwen dat voor een beroepskunstenaar leek gemaakt. Ze schilderde er wel degelijk, maar het atelier was ook nog een statussymbool waar ze gasten rondleidde, of gewoon frietjes bakte voor haar familie. Beeldhouwersateliers of donkere kamers van adellijke amateurkunstenaressen zijn er niet ontdekt, wat heel goed kan betekenen dat ze niet eens bestaan hebben.

Adellijk en artistiek Amateurkunstenaressen met blauw bloed in België

Mathilde Dumonceau de Bergendael, Mijnwerkersdorp onder de sneeuw, KMSKA

Album

Luisterrijke liefdadigheidsbazaars, die veel aandacht kregen van de nationale pers, vonden tijdens de laatste decennia van de negentiende eeuw jaarlijks plaats in het Brusselse Paleis der Academiën. Ook het werk van adellijke amateurkunstenaars werd er verkocht voor het goede doel. Er is vaak gedacht dat hun werk diende om een geschikte huwelijkspartner te vinden, maar dat weerlegt Wiertz. Ze stelde vast dat slechts een tiende van de 217 bestudeerde vrouwen er minstens een keer deelnam. Ze speelden vooral een rol bij de organisatie.

Naar het voorbeeld van Parijs kwamen er ook triënnales in Brussel, Antwerpen en Gent. Als er adellijke amateurs deelnamen, waren dat altijd meer mannen dan vrouwen. Niet omdat hun werk zoveel beter was, maar omdat mannen als potentiële mecenassen of juryleden beter te vriend konden worden gehouden.

Wiertz laat niet na de uitzonderingen te noemen die de jury toch heeft geselecteerd, zoals Lucie de Rothschild, barones Lambert. Haar portret van de kunstcriticus Édouard Fétis uit 1900 wordt in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in Brussel bewaard. Ze vermeldt ook enkele vrouwen die zo goed als beroepskunstenaar waren, zoals barones Alix d’Anethan in de negentiende eeuw al. Een generatie later noemden Delphine Horion en gravin Mathilde Dumonceau de Bergendael zich zelfbewust artiste peintre. Deze laatste schilderde een mijnwerkersdorp met de typische Belgische koterijen. Geld verdienen was voor adellieden iets om je voor te schamen, maar mogelijk hadden deze vrouwen meer vrijheid omdat ze niet tot de top van de adel behoorden.

Adellijk en artistiek

Wendy Wiertz Adellijk en artistiek. Amateurkunstenaressen met blauw bloed in België (1815-1914) 256 blz. ISBN 9789462703223 Universitaire Pers Leuven

Verftube

Op een reeks aquarellen van kinderkamers schilderde Sophie von Auersperg, prinses van Arenberg, het rood-wit gestreepte tapijtje dat ze zelf voor haar kleindochter had gemaakt. Vrouwen van adel creëerden om hun interieur te verfraaien, of om voor zichzelf en hun familie outfits en accessoires te hebben.

Veel jonge vrouwen uit de betere klassen wisselden onder elkaar ook tekeningen, aquarellen en borduurwerk uit om ze te bewaren in een album, een zogenaamd album amicorum. Zo bouwden ze hun netwerk uit en hadden ze ook een herinneringsalbum. De albums hadden een publiek karakter waardoor de blijken van vriendschap aan de gereserveerde kant waren.

Boeiend om te lezen is verder hoe een uitvinding als de olieverftube in 1841 vrouwen emancipeerde. Zelf verf wrijven was een vuil werkje wat voor vrouwen ongeschikt werd bevonden. Door het gebruiksgemak legden zich meer vrouwen toe op de olieverfschilderkunst. De opklapbare veldezel, het veldzitje en de draagbare schildersdoos gaven dan weer elan aan schilderen in de openlucht. Caroline de la Riva Agüero, barones Stiénon du Pré, bracht zelfs de put van de Noord-Zuidverbinding in Brussel in beeld. Op een tekening van generaal Harry Jungbluth zie je Marie von Hohenzollern-Sigmaringen, gravin van Vlaanderen, aan het werk in weer en wind. Van haar is er een foto uit circa 1890 bewaard waarop ze volledig uitgerust een bomenlandschap op doek zet. Ze had de gewoonte om te roken tijdens het schilderen, naar eigen zeggen om de insecten van haar doek te verjagen, maar voor de foto is het imago toch maar opgepoetst.

Download hier de pdf

Adellijk en artistiek.pdf